De Industriële Revolutie: werd het leven beter?

De industrialisatie van onze wereld, die rond 1750 in Engeland begon, bracht veel voordelen met zich mee: mensen hoeven zich over het algemeen geen zorgen meer te maken over hun eerste levensbehoeften. Maar er zijn ook nadelen, zoals toegenomen individualisering, het optreden van welvaartsziekten en uitputting van grondstoffen. Is ons leven er nu wel of niet beter op geworden?

De Industriële Revolutie houdt in dat producten niet langer handmatig worden geproduceerd maar machinaal. Uitvindingen, zoals de stoommachine, een weefgetouw met halfautomatische schietspoel (Spinning Jenny), elektriciteit en de verbrandingsmotor speelden hierin een grote rol. Rond 1850 produceerde Engeland evenveel katoen als alle andere Europese landen bij elkaar. Ook nam de lengte van het Europese spoorwegnet explosief toe: van 1200 kilometer in 1830 tot 65.000 kilometer in 1860. Steden groeiden en werden het centrum van een nieuwe soort productie en consumptie, maar ook van een nieuwe samenleving. In dit artikel onderzoekt Scientias de periode voor, tijdens en na de Industriële Revolutie. Samen met dr. L.J. Touwen, hoofddocent aan de Universiteit Leiden en werkzaam op de afdeling Economische en Sociale Geschiedenis, proberen wij er achter te komen of de industrialisatie ons leven heeft verbeterd.

“Men moet niet een té idyllisch beeld hebben van het agrarische leven in de preïndustriële tijd”

Voor de Industriële Revolutie
In de periode tot ongeveer 1800 woonde het merendeel van de bevolking op het platteland. Steden konden alleen bestaan wanneer voldoende voedsel werd geproduceerd. Stedelingen konden immers niet in hun eigen voedsel voorzien en waren afhankelijk van de markt. Boeren vulden deze markt alleen aan wanneer zij een overschot hadden. Omdat de agrarische productie sterk afhankelijk was van het klimaat verschilde deze van jaar tot jaar. Daarnaast had men te maken met het feodalisme: het werken voor een landheer in ruil voor bescherming en woonruimte. Ook ziekten als de Zwarte Dood, pokken en mazelen, die voor een hoog sterftecijfer zorgden, maakten het leven onzeker. Ondanks een hoog geboortecijfer bleef de bevolkingsgroei hierdoor gering.. Eén van de meest kenmerkende theorieën over deze periode is het malthusiaans plafond: een theorie van de econoom en predikant Thomas Malthus (1766-1834). Volgens dit model kan de bevolking niet groeien boven een bepaald welvaartsniveau. Wanneer meer mensen worden geboren is er meer voedsel nodig. Dit extra voedsel is echter niet aanwezig omdat de hoeveelheid beschikbare land hetzelfde blijft. Hierdoor wordt het voedsel duurder; dit veroorzaakt honger, ondervoeding, vatbaarheid voor ziektes waardoor de sterfte toeneemt. Dit leidt op den duur weer tot minder mensen. Hoewel er alternatieven waren (emigreren, minder kinderen krijgen), zou de voedselvoorziening pas na de Industriële Revolutie structureel gaan toenemen.

Volgens Touwen moet men niet een té idyllisch beeld hebben van het agrarische leven in de preïndustriële tijd. “De voortdurende dreiging van de dood zorgde voor veel stress en misschien zelfs depressie bij een deel van de bevolking. Een gewone boerenfamilie had het niet makkelijk; wanneer de landheer besloot om een jachtpartij te organiseren kon hij zomaar opeens over je tarweakker rijden waardoor je oogst in één klap verdwenen was. Een groot deel van de mensen had honger, had het koud, of had kiespijn.”

Tijdens de Industriële Revolutie
Wanneer de Industriële Revolutie aanbreekt vindt er een explosieve groei van steden plaats. Er ontstonden grote fabrieken waar bijvoorbeeld kleding werd gemaakt. Handarbeiders op het platteland raakten werkloos en werden gedwongen om werk te gaan zoeken in de stad. De welvaart steeg maar deze kwam niet ten goede aan het gewone volk; enkel aan de grote bazen van de fabrieken. Het is bekend dat voor veel mensen het leven tijdens de Industriële Revolutie geen pretje was: uitbuiting en kinderarbeid waren iedere dag aan de orde. Al op zesjarige leeftijd werden kinderen aan het werk gezet in de fabriek en maakten zij werkdagen van soms wel zestien uur. Een lid van het Britse Lagerhuis, William James, verdedigde de kinderarbeid met de volgende uitspraak: “De kinderen gaan of aan het werk, of ze gaan dood van de honger. Als de fabrikant wordt gedwongen zijn machines telkens voor een bepaald aantal uren stil te zetten, zal hij vaak niet in staat zijn de opdrachten die hij krijgt uit te voeren en als gevolg daarvan zal de opdrachtgever naar het buitenland moeten uitwijken. Het resultaat zal zijn dat u de Engelse kapitalist naar landen verdrijft waar geen beperkingen voor de inzet van arbeid en kapitaal gelden.” Pas aan het begin van de twintigste eeuw, met de introductie van de Leerplichtwet, kwam er een einde aan kinderarbeid.

Foto gemaakt door Lewis Hine in 1908. Bron: Wikimedia Commons.

Mannen maakten extreem lange dagen en waren ook veel weg van huis, wat zorgde voor een grote verandering in het vaderschap. Vaders speelden lange tijd geen rol in de dagelijkse opvoeding en hun gevoelsleven veranderde. Een boek, geschreven door Adrienne Burgess, Het vaderinstinct, suggereert dat dit, samen met de zware arbeidsomstandigheden, een oorzaak is geweest van toenemend alcoholmisbruik. De grote industriële steden stonden bekend als vieze en zedenbedervende plekken; men trof er dikke rookwolken, afval dat in de rivier werd geloosd, overbevolkte krottenwijken, misdaad, prostitutie en armoede. Engeland kwam bekend te staan als ‘the Black Country’ met haar vervuilende steden als Liverpool en Manchester. Omdat mensen weinig sanitair hadden was ook de levensverwachting laag en de kindersterfte hoog.

“Naarmate de welvaart toenam ontstond er een gevoel van optimisme, want de samenleving was niet langer afhankelijk van het klimaat”

Gelukkig vonden er op de achtergrond ook goede ontwikkelingen plaats: zo ontstond geleidelijk een nieuwe sociale klasse, de arbeiders. In de stad konden zij ideeën uitwisselen en zich organiseren in vakbonden, belangenorganisaties, verenigingen en politieke partijen om zo actie te voeren tegen de uitbuiting van de grote machthebbers. Naarmate de welvaart toenam ontstond er een gevoel van optimisme, want de samenleving was niet langer afhankelijk van het klimaat: de natuur was voortaan onderworpen aan de wil van de mens. Het malthusiaans plafond werd doorbroken. De bevolkings- en welvaartsgroei leidde echter wel weer tot de zogeheten ‘backwash effects’: kapitaal, grondstoffen en mensen werden voor de economie in rijke gebieden onttrokken uit armere gebieden. Door dit proces werden arme landen vaak nog armer dan zij al waren.

Na de Industriële Revolutie
Een positief kenmerk van het leven na de Industriële Revolutie is het feit dat de meeste mensen zich geen zorgen meer hoeven te maken over hun eerste levensbehoeften. Er is genoeg voedsel en onze levensverwachting wordt alsmaar hoger; de sterftecijfers zijn flink gedaald. Het volk heeft meer invloed gekregen en de elite heeft het niet langer alleen voor het zeggen. Maar er zijn ook nadelen. Het meest kenmerkend is dat door het kapitalisme de inkomensverschillen tussen rijk en arm groter zijn geworden. Volgens Touwen moeten we niet uit het oog verliezen dat de kans dat je het goed hebt nu wel veel groter is dan in de vroegmoderne tijd, althans in de Westerse wereld. Door de opkomst van grote internationale bedrijven met een concurrentievoordeel in bepaalde producten verdwijnen soms kleinere bedrijven, die niet kunnen concurreren met de grotere. Touwen benadrukt dat de antitrust-wetgeving concurrentie bewaakt. “Er ontstaan nog steeds nieuwe bedrijven, dat lijkt me het probleem niet.” Maar globalisering kan wel leiden tot sterkere conjuncturele schommelingen: zodra, na Engeland, ook de rest van de westerse wereld industrialiseerde, raakten de economieën steeds meer met elkaar verweven. Voordeel is dat de gevolgen van een misoogst worden beperkt door goede oogsten elders. Anderzijds: Wanneer er nu een crisis plaatsvindt in het ene land, heeft dit ook gevolgen voor andere landen.

Een ander probleem is dat veel mensen tegenwoordig last hebben van welvaartsziekten zoals stress door de toegenomen prestatiedruk, eenzaamheid, depressies, angsten eetstoornissen. Familieleden verspreiden zich het hele land of over de hele wereld waardoor de traditionele onderlinge zorg voor elkaar is verminderd (hoewel het kabinet zwaar inzet op mantelzorg). Voordeel is de toegenomen sociale mobiliteit: mensen kunnen zich tegenwoordig gemakkelijker opwerken. Dit eist volgens Touwen wel een toegankelijk onderwijs: “Hierin bestaat nog steeds een groot verschil tussen landen. In Amerika is het academisch onderwijs bijvoorbeeld heel erg duur en wordt het steeds moeilijker om te stijgen op de sociale ladder.” Hoewel het malthusiaans plafond doorbroken is door de Industriële Revolutie zou er alsnog een malthusiaanse catastrofe kunnen plaatsvinden, want de grondstoffen en energiebronnen die wij gebruiken voor de productie van onze goederen zijn helaas niet oneindig. En als het eten op is, hebben we een probleem. Volgens velen moeten we dan ook meer gebruik gaan maken van alternatieve energiebronnen en duurzame landbouw. Touwen benadrukt dat de Industriële Revolutie geen garantie biedt voor een welvarende toekomst. “We hebben alles te danken aan de inzet van fossiele brandstoffen. Nu raken die op én hebben we een klimaatverandering op gang gebracht door alle CO2-uitstoot. Het wordt een grote uitdaging om in deze wereld, waarin rijkdom zo ongelijk is verdeeld, een duurzamere economie tot stand te brengen.”

Wat denk jij? Is ons leven beter geworden sinds de Industriële Revolutie?
Volgens Touwen moet alle verworven welvaart worden toegejuicht. “We hebben het beter dan ooit, ondanks de problemen. We moeten alleen veel harder ons best doen om onze ecologische voetafdruk te reduceren, want anders loopt het fout af. En met de verdeling van de welvaart wereldwijd is het droevig gesteld.” En welvaartsziekten dan? “Hoe vervelend welvaartsziekten ook zijn, een perfecte wereld bestaat niet. In elke samenleving bestaat een percentage mensen dat het moeilijk heeft. Belangrijker is dat wij met zijn allen de samenleving zo inrichten dat verschillende soorten mensen zich er in thuis kunnen voelen. Ook dat is iets wat de mensheid door samenwerking voor elkaar moet krijgen.”

Bronmateriaal

Interview met dr. L.J. Touwen, hoofddocent aan de Universiteit Leiden en werkzaam op de afdeling Economische en Sociale Geschiedenis
De wereld & Nederland - onder redactie van Karel Davids en Marjolein 'T Hart
De foto bovenaan dit artikel is afkomstig van Wikimedia Commons).

Fout gevonden?

Voor jou geselecteerd