Dagboek van een beul

beul

Wat ging er door beulen heen wanneer ze moordenaars levend verbrandden of ophingen? Wat dachten ze als ze dieven geselden? We weten het niet. Maar een nieuw boek schetst, aan de hand van het dagboek van een zeventiende eeuwse beul, meer duidelijkheid. En wat blijkt? Beulen zijn net mensen.

Dagboek van een beul geeft ons een intrigerend kijkje in het leven van een beroepsgroep die we allemaal kennen uit geschiedenisboeken, maar waar we tegelijkertijd bijzonder weinig van weten. Vaak hebben we op basis van wat we erover gehoord hebben wel een beeld van ze. Mannen van staal die zonder een spier te vertrekken mensen van het leven konden beroven of urenlang mishandelden. Mannen om een blokje voor om te gaan of juist intens medelijden mee te hebben, want wat moet de last die zij op hun schouders meedroegen zwaar zijn geweest. Maar wie deze beulen nu echt waren en wat er nu echt door ze heen ging: daar denken we vaak niet over na. We zien ze als een – ietwat lugubere – beroepsgroep en niet direct als individuen. Dat is ook logisch: de beulen van toen zijn er niet meer en kunnen ons niet vertellen wie ze precies zijn, waarom ze beul zijn geworden en wat hun werk met ze doet. Tenminste…de meeste beulen kunnen dat niet. Er is er namelijk één die zijn verhaal honderden jaren geleden aan het papier heeft toevertrouwd. Beul Frantz Schmidt, werkzaam in Neurenberg, schreef in een dagboek over zijn werk. Een beroep dat hij bijna vijftig jaar beoefende en waarbij hij – naar eigen schatting – zo’n 394 mensen doodde en nog vele honderden andere mensen mishandelde.

Gereedschap van de overheid

Beulen waren een gereedschap in de handen van de autoriteiten. De overheid ‘gebruikte’ de beulen om te laten zien dat onderdanen niet bang hoefden te zijn voor mensen die zich niet aan de wet hielden. Ook lieten autoriteiten de mensen zo zien dat rechtvaardigheid bestond. Harrington benoemt in zijn boek vier doelen die beulen met hun geweld nastreefden: ze wreekten het slachtoffer, namen een dreiging weg, stelden een afschrikwekkend voorbeeld en voorkwamen dat het volk het recht in eigen hand zou gaan nemen.

Het dagboek
Schrijver Joel Harrington vond het dagboek van de beul in een Neurenbergse boekwinkel. Het origineel bestaat al lang niet meer, maar er waren gelukkig kopieën van en aan het begin van de negentiende en twintigste eeuw verscheen het boekje zelfs in gedrukte vorm. Harrington begon het dagboekje te lezen en ontdekte dat er maar weinig persoonlijke informatie in stond. Gelukkig vond hij later een oudere versie van het dagboek dat al ietsje meer over de beul vertelde. Later vond hij ook nog eens een brief van Schmidt waarin deze keizer Ferdinand II vraagt om zijn familie in ere te herstellen. Geen vreemd verzoek: beulen (en hun familie) werden in die tijd geminacht. Met die extra documenten in het achterhoofd ging het dagboek van Schmidt opeens meer leven voor Harrington. En hij besloot een boek te schrijven over onder meer de jeugd van deze beul, zijn familie, zijn bijbaantje (genezer) en zijn streven naar eerherstel. En vanzelfsprekend biedt Harrington ook de nodige context: hij vertelt over het Duitsland van toen, de omstandigheden waarin mensen leefden en wat ze bezighield. Zo ontstaat een heel compleet verhaal dat ons helpt om de wereld waarin beul Schmidt werkzaam was, te begrijpen.

dagboekZijn jeugd
Frantz Schmidt is de zoon van beul Heinrich Schmidt. Laatstgenoemde had niet bepaald voor dit ‘oneervolle’ beroep gekozen. Hij was ertoe gedwongen. Eerder was hij een gerespecteerde houthakker. Maar toen een marktgraaf hem op een dag beval een misdadiger te doden, kwam er aan dat leven een eind. Vanaf dat moment werd hij geassocieerd met de dood en werd hij dus als onrein en minderwaardig gezien. Zowel Heinrich als zijn gezin werden uit de samenleving verstoten en er was nog maar één beroep dat de huisvader uit kon oefenen: dat van beul. En ook Frantz had niet veel keus: hij zou ook beul worden. En dat betreurde hij, zo schrijft hij vele tientallen jaren later, als hij constateert dat “het vak van scherprechter aan mijn onschuldige vader werd opgedrongen, en ook aan mij, want hoe graag ik ook gewild had, ik kon er niet aan ontkomen.” De fijne kneepjes van het vak leerde Frantz van zijn vader, waarna een meesterproef volgde en hij enige tijd door het land reisde en zich per verrichting liet betalen om ervaring op te doen. Met die ervaring op zak kon hij uiteindelijk hopelijk een vaste betrekking vinden.

Ervaringen
Over die ervaringen lezen we in het dagboek dat Frantz bijhield. In het eerste jaar na zijn succesvol afgelegde meesterproef krijgt Frantz zeven klussen. In de meeste gevallen gaat het om ophanging. Maar hij voert ook meerdere malen de executie met het rad uit. Frantz beschrijft de executies kort. Alleen aan moordenaar en rover Klaus Renckhart besteedt hij wat meer inkt. Opvallend genoeg beschrijft hij niet de executie, maar de daad waar Renckhart voor geëxecuteerd werd, uitgebreid. “(Renckhart, red.) schoot de molenaar dood, onderwierp de molenaarsvrouw en zijn meid aan zijn wil en verkrachtte hen. Daarna liet hij een ei bakken in reuzel en legde het op het lichaam van de dode molenaar en dwong de molenaarsvrouw het samen met hem te eten. Ook schopte hij de dode molenaar en vroeg: ‘Molenaar, hoe smaakt dit hapje je?‘.” In de woorden van Frantz klinkt de verontwaardiging door. Het lijkt erop dat hij het zeker niet voor niets opschreef: het is voor hem een manier om zijn gemoed te sussen. En die methode zal hij later nog vele malen gebruiken, wanneer hij in zijn dagboek de daden van misdadigers en de angst van hun slachtoffers op dramatische wijze beschrijft.

Genezer

Frantz was niet alleen beul. Hij kluste bij als genezer. En niet onverdienstelijk ook. Dat klinkt misschien een beetje gek, maar het was in die tijd heel normaal. Dat beulen succesvolle genezers waren, had onder meer te maken met hun kennis van verwondingen en de anatomie van het lichaam. Kennis die ze – ironisch genoeg – opdeden terwijl ze mensen verminkten (beulen wisten doorgaans precies hoever ze hierbij konden gaan) of doodden.

Bekommeren
Het beeld van de onbewogen beul die niet geraakt lijkt te worden door wat zich door toedoen van zijn handen voltrekt, lijkt op Frantz niet helemaal van toepassing. Hij doet zijn werk goed, staat stevig in zijn schoenen en lijkt zich er oprecht van overtuigd te hebben dat hij de samenleving een dienst bewijst. Toch is de vrome beul ergens ook begaan met zijn ‘slachtoffers’, zo blijkt. Zo schrijft hij in zijn dagboek goedkeurend over moordenaars die huilend naar de executieplaats wandelen en dieven die als ware christenen sterven. Het doet ‘m klaarblijkelijk goed te weten dat zijn slachtoffers tot inkeer zijn gekomen en zo ook hemelse verlossing binnen handbereik hebben.

In 1634 stierf Schmidt. In die tijd kwam ook aan de bloeitijd van het Europese beulendom een einde. Steeds minder mensen werden in het openbaar geëxecuteerd en de doodstraf werd steeds vaker ingeruild voor een lichtere straf. Ook de lijfstraffen werden niet meer zo vaak toegepast. De beulen verdwenen langzaamaan uit het straatbeeld, maar het beeld dat mensen van ze hadden: paria’s, bleef overeind. En zelfs nu wordt de beul nog vaak gezien als iemand die ervan genoot anderen te doden of te verminken en daarmee eigenlijk niet in de samenleving thuishoorde. Het Dagboek van een beul zet wat dat betreft veel recht. Beulen waren echte mensen met echte gevoelens. Vakmannen die de mensen die zo op ze neerkeken een gevoel van orde en gerechtigheid boden. En daarmee is in ieder geval Frantz Schmidt geen man om te minachten, maar een man om hoe paradoxaal dat in ons moderne tijd met onze moderne opvattingen over strafrecht ook lijkt, respect voor te hebben.

Nieuwsgierig naar het boek ‘Dagboek van een beul’? Bestel het dan direct via Bol.com!

Bronmateriaal

Fout gevonden?

Voor jou geselecteerd