De Amerikaanse presidentsverkiezingen: hoe gaat dat ook alweer?

Later dit jaar is het zover: na veel spektakel weten we wie er in het Witte Huis mag gaan wonen. Hoog tijd om de Amerikaanse presidentsverkiezingen nog eens onder de loep te nemen!

We weten het allemaal; eens in de vier jaar, in begin november in een schrikkeljaar, kiezen de Amerikanen hun nieuwe president. Daar gaat een compleet ‘circus’ aan vooraf dat al ruim een jaar eerder begint. Sinds 1856 heeft het land slechts twee grote politieke partijen, de Republikeinen en de Democraten, en alle presidenten zijn sindsdien afkomstig geweest van één van die partijen. Veel politici van beide partijen streven er dan ook naar om genomineerd te worden als presidentskandidaat van hun partij; partijgenoten bestrijden elkaar dan ook in de strijd om die nominatie, soms wel een jaar of langer voor de echte verkiezingsdatum. We leven nu in een dergelijk verkiezingsjaar, met de volgende kalender van gebeurtenissen:

voorjaar 2015 – kandidaten melden zich bij de federale verkiezingscommissie.
zomer 2015 tot zomer 2016 – debatten tussen de diverse kandidaten debatten binnen de twee grote partijen.
1 februari 2016 – de eerste “echte” voorverkiezingen voor de twee grote partijen, traditioneel in de staat Iowa. De voorverkiezingen gaan door tot half juni, en veel kandidaten zullen waarschijnlijk afhaken, door gebrek aan geld of populariteit.
zomer 2016 – partijconventies voor de nominaties, ook voor de vele kleinere politieke partijen. Omstreeks 15 augustus zijn de definitieve kandidaten bekend.
september en oktober 2016 – tv-debatten tussen de belangrijkste kandidaten voor het presidentschap en het vicepresidentschap. Uiteraard ook veel toespraken door, en interviews met, de kandidaten.
8 november 2016 – verkiezingsdag. Hoewel de meeste kiezers een stembiljet krijgen met daarop de namen van de presidentskandidaten, stemmen ze in feite op “kiesmannen” of “kiesvrouwen”, die vervolgens de president kiezen; vooraf hebben die mannen en vrouwen al wel beloofd op welke presidents- en vicepresidentskandidaat ze zullen stemmen. Op dezelfde dag worden ook alle leden van het Huis van Afgevaardigden gekozen (dat gebeurt om de twee jaar), en ongeveer een derde van de leden van de landelijke Senaat (senatoren worden voor zes jaar gekozen).
november/december 2016 – kiesmannen en kiesvrouwen brengen hun “electoral votes” uit (doorgaans een formaliteit).
begin januari 2017 – het Congres stelt de “electoral votes” formeel vast (doorgaans een formaliteit).
20 januari 2017 – de nieuwe president wordt beëdigd.

Een stembiljet uit 2008. Afbeelding: Lars Plougmann (via Wikimedia Commons).
Een stembiljet uit 2008. Afbeelding: Lars Plougmann (via Wikimedia Commons).

Het systeem van de presidentsverkiezingen
Op de verkiezingsdag – altijd in begin november in een schrikkeljaar – zien de meeste kiezers een stembiljet met daarop de namen van de kandidaten voor het presidentschap. Strikt genomen klopt dit niet helemaal, want de president wordt “indirect” gekozen, via de leden van het kiescollege (“electoral college”); feitelijk stemmen de kiezers dus op “kiesmannen” of “kiesvrouwen”, maar voor het gemak schrijven we in dit artikel alleen “kiesmannen”. De meeste kiesmannen hebben vooraf beloofd (“pledged”) om te stemmen op een bepaalde presidentskandidaat en diens bijbehorende vicepresidentskandidaat, hoewel er ook zogenaamde “unpledged electors” op het stembiljet kunnen staan.

Honderden kiesmannen
Elke staat – tegenwoordig zijn dat er 50 – levert een aantal kiesmannen dat gelijk is aan het aantal landelijke senatoren (dat altijd twee bedraagt) plus het aantal leden in het landelijke Huis van Afgevaardigden. In dat Huis is het aantal leden per staat ongeveer evenredig aan het aantal inwoners van die staat, zodat een dichtbevolkte staat meer afgevaardigden heeft dan een dunbevolkte; eens in de ongeveer vijftien jaar wordt het aantal leden van het Huis, en het aantal leden per staat, aangepast aan de demografische ontwikkelingen. Zo waren er tijdens de laatste presidentsverkiezingen – in 2012 – 538 kiesmannen, waarvan 55 voor de dichtbevolkte staat Californië, terwijl zes dunbevolkte staten slechts drie kiesmannen leverden; toch zijn die dunbevolkte staten enigszins oververtegenwoordigd in het kiescollege. In 2012 werden er ook nog drie kiesmannen gekozen in het “District of Columbia”, ofwel Washington Domestic Capital, het kleine stukje grondgebied waarin zich het Witte Huis, de Senaat en het Huis van Afgevaardigden bevinden.

Zo waren de kiesmannen tijdens de verkiezingen van 2004 en 2008 verdeeld. Afbeelding: Scott5114 (via Wikimedia Commons).
Zo waren de kiesmannen tijdens de verkiezingen van 2004 en 2008 verdeeld. Afbeelding: Scott5114 (via Wikimedia Commons).

Winner takes all
Tegenwoordig worden in 48 van de 50 staten alle kiesmanstemmen toegewezen aan de presidentskandidaat met de meeste stemmen; het zogenoemde “winner takes all” principe. Een kandidaat kan dus alle kiesmanstemmen in een staat winnen met slechts 40% van de stemmen, bijvoorbeeld als er twee andere kandidaten zijn die respectievelijk 30% en 29% van de stemmen krijgen. Tegenwoordig wordt in twee staten, namelijk Nebraska en Maine, een ander principe toegepast; in die twee staten worden twee kiesmanstemmen toegewezen aan de staat-winnaar, terwijl de overige kiesmanstemmen worden toegewezen aan de winnaar per kiesdistrict voor het Huis van Afgevaardigden.

Formele telling
In elke staat vindt de formele electorale telling ongeveer anderhalve week na de verkiezingsdatum plaats, dat wil zeggen omstreeks half november. Deze telling is doorgaans niet meer dan een formaliteit. Immers, op het eind van de verkiezingsdag is het vrijwel altijd al duidelijk welke kandidaat gewonnen heeft; vrijwel altijd heeft/hebben de verliezer(s) dan al de winnaar gefeliciteerd. Toch gebeuren er soms oneigenlijke dingen bij die formele electorale tellingen, waarbij de kiesmannen en kiesvrouwen bijeen moeten komen, en twee stembiljetten moeten invullen, één voor het presidentschap en één voor het vicepresidentschap; er zijn namelijk soms zogenaamde “faithless electors”, die ongeldig stemmen, of stemmen op andere personen dan ze hadden beloofd. Het is dan ook vaak voorgekomen dat een kandidaat één of twee stemmen meer of minder kreeg dan hij of zij had behoren te krijgen. Het is overigens nog nooit voorgekomen dat “faithless electors” de uiteindelijke verkiezingsuitslag beïnvloed hebben. Sommige staten kennen straffen voor “faithless electors”; maar het blijft een vreemde zaak, dat men de electorale tellingen nog steeds verricht met echte personen in formele bijeenkomsten, en nog niet heeft vervangen door een simpele optelling.

In 1824 werd John Quincy Adams door het Huis tot president gekozen.
In 1824 werd John Quincy Adams door het Huis tot president gekozen.
Soms kiest het Huis
In 1801 werd bepaald dat een kandidaat een absolute meerderheid van de kiesmanstemmen moet halen om tot president of vicepresident te worden gekozen; met andere woorden, een kandidaat moet meer kiesmanstemmen krijgen dan al zijn tegenstanders bij elkaar. Als geen enkele kandidaat een absolute meerderheid haalt, dan moet het Huis van Afgevaardigden de nieuwe president aanwijzen, en moet de Senaat de nieuwe vicepresident aanwijzen. Het is sinds 1801 één keer voorgekomen dat een president door het Huis moest worden gekozen – in 1824 – maar het zou opnieuw kunnen gebeuren. In sommige verkiezingsjaren krijgen namelijk niet alleen de kandidaten van de twee grote partijen kiesmanstemmen, maar ook “onafhankelijke” kandidaten, en dan ontstaat een grote kans dat niemand een absolute meerderheid in het kiescollege haalt. Het is sinds 1856 – het begin van het huidige tweepartijensysteem – zeven keer voorgekomen dat één of meer “onafhankelijke” kandidaten kiesmanstemmen kregen, namelijk in 1856, 1860, 1892, 1912, 1924, 1948 en 1968; en in het kiescollege van 1960 werden een aantal “unpledged electors” gekozen, ofwel kiesmannen die niet vooraf hadden beloofd te stemmen op een bepaalde kandidaat. Maar in al die acht uitzonderingsgevallen behaalde de kandidaat van één van de twee grote partijen een absolute meerderheid in het kiescollege, zodat het niet nodig was om de beslissing te laten nemen door het Huis van Afgevaardigden.

De kandidaat met de meeste landelijke “popular votes” kan toch verliezen
Hoewel het aantal – of percentage – landelijke “popular votes” geen juridische betekenis heeft in het kiessysteem, is het meestal wel zo dat de kandidaat met de meeste “popular votes” tot president wordt gekozen, omdat dezelfde kandidaat meestal ook een absolute meerderheid van de kiesmanstemmen krijgt. Toch is het vier keer voorgekomen dat die kandidaat geen president werd, namelijk in 1824, 1876, 1888 en 2000. In een vervolgartikel zullen we al deze vier verkiezingen uitgebreid beschrijven.

Tijdens de verkiezingen in 2000 wist Al Gore de meeste stemmers achter zich te krijgen, maar won George W. Bush (te zien op de foto) de verkiezingen, omdat hij meer kiesmannen verwierf. Afbeelding: Eric Draper.
Tijdens de verkiezingen in 2000 wist Al Gore de meeste stemmers achter zich te krijgen, maar won George W. Bush (te zien op de foto) de verkiezingen, omdat hij meer kiesmannen verwierf. Afbeelding: Eric Draper.
De oorzaken
Als de kandidaat met de meeste “popular votes” toch het presidentschap verliest, kan dat twee oorzaken hebben. Ten eerste is het mogelijk dat geen enkele kandidaat een absolute meerderheid van de kiesmanstemmen behaalt, waarna het Huis van Afgevaardigden de knoop moet doorhakken; het Huis moet dan kiezen tussen de drie kandidaten met de meeste kiesmanstemmen, en misschien vist de kandidaat met de meeste “popular votes” dan achter het net; een dergelijk geval deed zich voor in 1824. Ten tweede is het mogelijk, dat een tegenstander van de kandidaat met de meeste landelijke “popular votes” een absolute meerderheid van de kiesmanstemmen haalt, en dus president wordt; dergelijke gevallen deden zich voor in 1876, 1888 en 2000. Het is namelijk mogelijk, dat die tegenstander met kleine meerderheden wint in “zijn” staten, terwijl de kandidaat met de meeste landelijke “popular votes” met grote meerderheden wint in “zijn” staten. Het maakt namelijk niet uit of een kandidaat een staat wint met een kleine of met een grote meerderheid; in beide gevallen krijgt de kandidaat evenveel kiesmanstemmen, namelijk het vooraf bepaalde aantal voor die staat. (Strikt genomen geldt deze redenering alleen voor die staten die het principe toepassen van “winner takes all”, maar dat principe is sinds omstreeks 1860 door veruit de meeste staten toegepast.)
Een ander opmerkelijk gevolg van het kiesstelsel is het feit dat verschillen in opkomstpercentage tussen staten geen invloed hebben op de uiteindelijke keuze voor de nieuwe president; immers, een staat met een relatief hoog opkomstpercentage wordt weliswaar “beloond” met een grotere invloed op het aantal landelijke “popular votes”, maar die staat wordt niet beloond met extra kiesmanstemmen.

Een president mag voor maar twee termijnen gekozen worden
Sinds 1951 bevat de Amerikaanse grondwet een artikel, waarin staat dat een persoon hooguit tweemaal tot president kan worden gekozen. Om de achtergronden van dat grondwetsartikel beter te begrijpen, moeten we verder terug gaan in de tijd.
Voor 1940 gold er een ongeschreven regel – of traditie – dat een president maar twee termijnen – ofwel acht jaar – mocht dienen, hoewel de grondwet geen beperkingen oplegde aan het aantal termijnen. De “maximaal-twee-termijnen-traditie” was deels een reactie op de praktijken in andere landen, waar de staatshoofden meestal monarchen waren, die tot hun dood aanbleven; en de meeste Amerikanen wilden hun land niet op een monarchie laten lijken. De traditie was ook een eerbetoon aan George Washington, de eerste president van het land en tevens een nationale held; Washington werd namelijk met vrijwel algemene stemmen tot president gekozen in 1789 en 1792, en hij weigerde zich in 1796 en 1800 opnieuw verkiesbaar te stellen, hoewel vele politieke vrienden hem hadden aangemoedigd dat wel te doen. Tot en met 1940 dienden alle presidenten hooguit twee termijnen, waardoor de traditie werd bevestigd. Vermeldenswaard is nog, dat de Republikeinse president Ulysses S. Grant in het verkiezingsjaar 1876 heeft geprobeerd de traditie te doorbreken; hij was gekozen in 1868 en 1872, en wilde een derde termijn, maar zijn partijcongres weigerde hem opnieuw te nomineren.

Franklin Delano Roosevelt zit hier tussen Churchill en Stalin in. Hij was hier al ernstig ziek en overleed twee maanden later. Zijn vierde termijn als president was toen net ingegaan.
Franklin Delano Roosevelt zit hier tussen Churchill en Stalin in. Hij was hier al ernstig ziek en overleed twee maanden later. Zijn vierde termijn als president was toen net ingegaan.

In de lente en zomer van het verkiezingsjaar 1940 liep de tweede termijn van de Democratische president Franklin Delano Roosevelt af. Er was oorlog in Europa, waar Nazi-Duitsland diverse landen onder de voet liep. De Verenigde Staten bleven neutraal, maar sympathiseerden wel met de vijanden van Duitsland. Waarschijnlijk waren die internationale ontwikkelingen de aanleiding voor Roosevelt om zich – met instemming van zijn Democratische Partij – opnieuw kandidaat te stellen, omdat het land een zeer ervaren president nodig had. Roosevelt won die derde verkiezing voor het presidentschap, en won opnieuw in 1944, toen het land in oorlog was met Duitsland, Italië en Japan. (Hij overleed onverwachts aan een hersenbloeding op 12 april 1945, drie maanden na zijn vierde inauguratie.)
Aan het einde van de jaren ’40 pleitten vele politici voor een grondwetsartikel waarin het aantal termijnen voor een president zou worden beperkt. Sinds 1951 staat er inderdaad in de Grondwet dat een persoon hooguit tweemaal tot president mag worden gekozen. De grondwetswijziging van 1951 werd gesteund door de meeste Republikeinse politici, die slechte ervaringen hadden met een Democratische president die viermaal achter elkaar gekozen was. Vele jaren later pleitte de Republikeinse president Ronald Reagan (1981-1989) herhaaldelijk voor afschaffing van het grondwetsartikel uit 1951, omdat een president door dat artikel niet serieus zou worden genomen door het Congres tegen het einde van zijn tweede termijn. Maar het artikel is nog steeds van kracht.

Acht jaar president
Overigens is het ook sinds de grondwetswijziging van 1951 nog steeds mogelijk dat een persoon langer dan acht jaar president is. Dat kan gebeuren als een president tijdens zijn termijn overlijdt of aftreedt, waardoor de vicepresident wordt beëdigd als “accidental” president; vervolgens zou de laatstgenoemde persoon nog tweemaal tot president gekozen kunnen worden. Tot op heden is er nog niet zo’n president geweest, hoewel twee presidenten het hadden mogen proberen: Harry S. Truman (“accidental” president 1945-1949 en “gewone” president 1949-1953) en Lyndon B. Johnson (“accidental” president 1963-1965 en “gewone” president 1965-1969).

Het blijft toch een fascinerende race, die Amerikaanse presidentsverkiezingen. Maar de verkiezingen resulteren natuurlijk niet alleen in een (nieuwe) president. Ze leveren ook een vice-president op. Daarover binnenkort meer. Want is dat nu echt zo’n hondenbaan?

Alex Ritsema (1963) is in 1987 afgestudeerd als econoom en statisticus aan de Universiteit van Groningen. Sinds 1989 werkt hij in Deventer op Saxion Hogescholen – maar dat heeft weinig te maken met één van zijn grote hobby’s: het bezoeken en bestuderen van kleine eilanden, overal ter wereld. Hij heeft enkele Engelstalige boeken geschreven over eilanden en maritieme geschiedenis. Meer informatie over de Nederlandse Waddeneilanden schreef hij in zijn boek “Discover the Dutch wadden Islands” (Lulupress, 2008). Zijn eilanden-website is www.aworldofislands.com.

Bronmateriaal

Paul F. Boller, jr., Presidential Campaigns, 1985
Allan Nevins & Henry Steele Commager, A Pocket History of the United States, 1981
Faithless elector
United States Presidential Line of Succession
Vice-president of the United States
United States Presidential Election 1992.

Fout gevonden?

Voor jou geselecteerd