De ruimte exploiteren en koloniseren: mag dat eigenlijk wel?

Mars One wil een nederzetting op Mars stichten en Planetary Resources wil grondstoffen van asteroïden gaan halen. Het zijn stuk voor stuk wilde plannen. Maar mogen zij zich die grondstoffen wel toe-eigenen en is het wel toegestaan om stukjes Mars te koloniseren? Tijd om in de ruimteverdragen te duiken!

Met veel ophef presenteerden ambitieuze ruimtevaartondernemingen zoals Planetary Resources en Mars One het afgelopen jaar hun plannen. Vol enthousiasme vertellen ze over hun plan van aanpak, hoe ze de boel gaan financieren en wat hun doelstellingen zijn. Aan de juridische kant van het verhaal lijken ze voorbij te gaan. Geen wonder dat veel mensen zich na dergelijke ambitieuze verhalen eens achter de oren krabben. Mag dat allemaal wel? Van wie zijn de planeten en asteroïden eigenlijk? En aan wie behoren de grondstoffen die uit die asteroïden komen nu eigenlijk toe?

Province of all mankind
Om een antwoord op die vragen te vinden, moeten we in eerste instantie in het oudste VN ruimteverdrag duiken. Het dateert uit 1967 en heet voluit het Verdrag inzake de beginselen waaraan de activiteiten van Staten zijn onderworpen bij het onderzoek en gebruik van de kosmische ruimte, met inbegrip van de maan en andere hemellichamen. De ruimte wordt hierin heel fraai aangeduid als ‘province of all mankind‘. En dat geeft direct antwoord op die prangende vraag aan wie de ruimte en de hemellichamen nu toch toebehoren. “Er is geen eigendom in de ruimte,” vertelt drs. Tanja Masson-Zwaan, werkzaam bij de faculteit Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit Leiden en expert op het gebied van lucht- en ruimterecht, ons. “Staten (en dus hun onderdanen) mogen zich geen hemellichamen toe-eigenen, maar ze mogen ze wel vrij gebruiken.”

Van wie is de nederzetting?

Stel: Mars One zet een nederzetting op Mars. Dan is het stukje grond waarop die nederzetting staat niet van Mars One. Maar hoe zit het met de nederzetting zelf? “Ook dat staat in het verdrag beschreven. Wanneer je een station op een andere hemellichaam zet dan blijft dat jouw eigendom. Dat zie je nu bijvoorbeeld ook aan boord van het internationale ruimtestation. Wanneer een staat een module aan het ruimtestation bouwt, dan blijft die module eigendom van die staat.”

Gebruik
Wanneer Mars One dus een nederzetting op Mars wil plaatsen is dat op basis van het ruimteverdrag uit 1967 niet direct een probleem. “Het gebruik van de ruimte is vrij,” stelt Masson-Zwaan. “Alleen heeft geen enkele staat soevereiniteit over (delen van) de ruimte. Ze kunnen zich de ruimte niet toe-eigenen, maar wel gebruiken.” Maar hoe zit dat dan met de plannen om grondstoffen van hemellichamen te gaan halen? In dat geval eigenen we onszelf weliswaar geen hemellichamen, maar wel de grondstoffen die daarop voorkomen, toe. Ook dat is op basis van het ruimteverdrag uit 1967 in beginsel geen probleem. “Het is niet verboden om hulpbronnen op die hemellichamen te ontginnen en te verwijderen, alleen het hemellichaam zelf, of een gedeelte ervan, mag je jezelf niet toe-eigenen.” Wel is het zo dat voor de commerciële exploitatie van hulpbronnen te zijner tijd een soort internationaal management system opgezet zou moeten worden, net zoals dat is gedaan voor de Hoge Zee. Maar zover is het nog lang niet.”

In het groen de landen die het ruimteverdrag uit 1967 ondertekend en geratificeerd hebben. De gele landen hebben het enkel ondertekend. Afbeelding: Danlaycock (via Wikimedia Commons).
Het milieu
We mogen de ruimte dus gebruiken. Dat zal een organisatie als Planetary Resources als muziek in de oren klinken. Toch is het geen vrijbrief om maar met de ruimte te doen wat ons goed of winstgevend dunkt. “In het verdrag staat ook dat we er op moeten letten dat de activiteiten van de ene staat de activiteiten van de andere staat niet schaden. Ook mogen we het milieu in de ruimte niet negatief beïnvloeden.” Dat gaat natuurlijk niet alleen over de exploitatie en kolonisatie van de ruimte an sich, maar ook met name over het afval dat we daarbij achterlaten: bijvoorbeeld sondes en satellieten die werkeloos in de ruimte ronddolen en een gevaar kunnen vormen voor satellieten die nog wel goed werken. Met het oog op het groeiende probleem dat ruimteafval heet, lijkt het verdrag een beetje te soepeltjes te zijn. Maar we moeten verder kijken dan het verdrag, vertelt Masson-Zwaan. “In 2007 zijn niet-bindende richtlijnen aangenomen door de VN die het basisbeginsel verder uitdiepen. Dat ze niet bindend zijn, is in mijn ogen overigens niet erg: iedereen zal er naar handelen, omdat iedereen er belang bij heeft. Bovendien kunnen de richtlijnen uitgroeien tot internationaal gewoonterecht en zo alsnog bindend worden.”

Bedrijven versus staten
Gaandeweg wordt wel duidelijk dat het ruimteverdrag vrij helder is. Maar zitten er misschien toch nog hiaten in? Misschien kunnen gehaaide juristen iets met het feit dat het verdrag ondertekend is door 101 staten en het feit dat initiatieven als Mars One en Planetary Resources geen ideeën van landen, maar van bedrijven zijn? “Mensen zeggen wel eens: oh, die verdragen gelden alleen voor de landen die ze ondertekend hebben en dus niet voor de bedrijven. Dat is absoluut onzin. De staat gaat een plicht aan door het verdrag te ondertekenen en is vervolgens ook verplicht om de onderdanen daaraan te houden.” Als een Nederlander de maan claimt, is het dus aan onze overheid om deze Nederlander op de vingers te tikken en zouden andere staten binnen de VN Nederland hierop kunnen aanspreken. Maar hoe zit het dan met de landen die het verdrag niet ondertekend hebben? Kunnen zij (en de bedrijven binnen hun grenzen) wel alles maken? “De beginselen dat je je geen hemellichamen mag toe-eigenen, maar ze wel mag gebruiken, zijn inmiddels internationaal gewoonterecht geworden,” legt Masson-Zwaan uit. De beginselen zijn door veel landen aangenomen en nog nooit door staten aangevochten. Het zijn normen geworden. “Ook staten die het verdrag niet ondertekenen, zijn daaraan gebonden.” En datzelfde geldt dus voor de bedrijven binnen hun grenzen.

“Zo’n initiatief als Mars One is bijvoorbeeld heel spannend en innoverend, maar het risico voor de staat moet niet onevenredig groot worden”

De verantwoordelijkheid
Het klinkt alsof Mars One, Planetary Resources en andere ambitieuze ruimte-initiatieven juridisch gezien niets in de weg staat. Maar dat is niet helemaal waar, zo vertelt Masson-Zwaan. “In het verdrag is opgenomen dat privé-activiteiten in de ruimte zijn toegestaan. Dat lag in de tijd waarin het verdrag werd opgesteld wat gevoelig: de Russen wilden dat alleen staten in de ruimte actief konden zijn, terwijl de Amerikanen de ruimte ook voor privé-activiteiten wilden ontsluiten.” Het leidde tot een compromis. “In het verdrag staat nu dat privé-activiteiten mogen, maar wel altijd onder de verantwoordelijkheid vallen van de staat waarin de initiatiefnemer van de privé-activiteit gevestigd is.” Daarentegen zijn lanceerstaten de verantwoordelijke partij in geval van schade in de lucht, op aarde of in de ruimte. En dat kan wel eens verstrekkende gevolgen hebben voor staten. “Stel dat ik meega met een ruimtevliegtuig van Virgin Galactic en er gaat iets mis. Dan kan ik Nederland vragen een claim in te dienen bij de staat waar dat bedrijf gevestigd is, want die staat is als lanceerstaat aansprakelijk voor alle schade die door Virgin Galactic wordt aangericht.” Zo’n situatie kan natuurlijk behoorlijk in de papieren gaan lopen. Lang hoefden staten zich daar niet zo druk over te maken: er waren nauwelijks privé-activiteiten in de ruimte. Maar dat is aan het veranderen. “Er komen steeds meer commerciële ruimteactiviteiten.” En daarmee lopen landen ook steeds meer risico. “Vandaar dat je ziet dat staten nationale wetten gaan implementeren. Ze komen met vergunningstelsels voor commerciële ruimtebedrijven.” En dat kan initiatieven als Mars One of Planetary Resources in de weg gaan zitten. “Ze hebben een vergunning nodig van de overheid van het land van waaruit ze opereren. Als ze die niet krijgen, kunnen ze hun activiteiten niet ontplooien.” Ook moeten ze meestal een (dure) verzekering tegen schade ten opzichte van derden aanschaffen als voorwaarde voor een vergunning. De staat kan dan de eventuele schadevergoeding verhalen op de vergunninghouder. De Verenigde Staten hebben inmiddels al een uitgebreid vergunningsstelsel. Het land heeft zelfs wetgeving voor private bemande ruimtevaart. En ook ons land heeft een vergunningsstelsel als het gaat om de ruimtevaart. Bedrijven die een ruimte-object willen lanceren, bedienen of geleiden moeten een vergunning aanvragen. “De insteek van dat stelsel is wel dat Nederland ruimte-initiatieven stimuleert,” benadrukt Masson-Zwaan. Maar natuurlijk wordt er kritisch naar de initiatieven gekeken. “Zo’n initiatief als Mars One is bijvoorbeeld heel spannend en innoverend, maar het risico voor de staat moet niet onevenredig groot worden.” Overigens is Mars One waarschijnlijk nog niet met het aanvragen van vergunningen bezig. “Dat gaat pas spelen als ze willen gaan lanceren en dan is het nog maar de vraag of Nederland de lanceerstaat wordt,” stelt Masson-Zwaan, ook werkzaam als één van de adviseurs van het bedrijf.

WIST JE DAT…

…we de ruimte misschien wel gaan verkennen in een ruimteschip dat onderweg evolueert? Bekijk hier hoe dat er precies uit kan gaan zien.

Maar kunnen de wetten, verdragen en richtlijnen in de toekomst de commerciële initiatieven en hun gehaaide juristen voorblijven? Of wordt het tijd dat het ruimteverdrag – dat immers al uit 1967 stamt – plaats maakt voor een nieuw verdrag? Masson-Zwaan kan er kort over zijn. “Nee! Het ruimteverdrag is zo oud nog niet, bovendien staat alles er al wel in.” Daarnaast is het twijfelachtig of het in de 21e eeuw nog zou lukken om zoveel landen zover te krijgen dat ze een nieuw ruimteverdrag ondertekenen. “Traditioneel worden besluiten binnen het VN Comité voor het Vreedzaam Gebruik van de Ruimte op basis van consensus genomen. Iedereen moet het er dus mee eens zijn. Dat zie ik vandaag de dag niet meer gebeuren: er zijn nu veel meer staten met ruimtevaartambities dan vroeger.” Dat het bestaande ruimteverdrag – als het aan Masson-Zwaan ligt – mag blijven, wil echter niet zeggen dat landen met de armen over elkaar achterover kunnen leunen. “Het wordt wel tijd dat de regels op regionaal en nationaal gebied geïmplementeerd worden. Dat zie je nu al gebeuren met die nationale vergunningsstelsels. Regels worden ingevuld, verbreed en gedetailleerder vastgelegd met behulp van nationaal recht.” En dat is zeker geen overbodige luxe nu commerciële ruimtevaartorganisaties als paddenstoelen uit de grond schieten en over niet al te lange tijd het (lucht-)ruim gaan kiezen. Ons wetboek kan daar maar beter op zijn voorbereid.

Bronmateriaal

Interview met mrs. drs. Tanja Masson-Zwaan
De foto bovenaan dit artikel is gemaakt door AlexAntropov86 / Pixabay

Fout gevonden?

Voor jou geselecteerd