De toekomst van de Nederlandse taal: zó praten we in het jaar 2500

Hoe klinkt het Nederlands over 500 jaar? Een vraag met vele antwoorden. In de toekomst kijken is lastig, zeker als het zo ver vooruit is. Degenen die het het beste kunnen weten, taalkundigen, durven er vaak niet echt een uitspraak over te doen. Neerlandicus Joop van der Horst van de Universiteit Leuven verwoordt het met een citaat van de Engelse schrijver Evelyn Waugh: “Of course, one can’t tell how a civilization may have developed or degenerated in five hundred years of isolation…” En hij voegt daar meteen aan toe: “Over samenlevingen (en talen) die niet in isolement verkeren, valt nog minder te zeggen.” Dat is ongetwijfeld waar, maar toch kun je op logische gronden wel iets zinnigs beweren. Je moet alleen niet de illusie hebben dat je voorspelling ook echt uitkomt.

Emoties
Overigens spelen bij het voorspellen niet alleen logische redeneringen een rol. Ook de emoties lopen er vaak hoog bij op. Een veel gehoorde klacht is immers, dat de taal verloedert. Iedere volgende generatie ‘zou zijn taal meer en meer verwaarlozen’. Denk maar aan de talloze klachten over constructies als: ‘hun hebben’ en ‘groter als’ of de onzekerheid over wanneer je ‘hen’ of ‘hun’ gebruikt. De taal zou al eeuwen verloederen, maar als dat echt zo is, zouden wij nu niet meer normaal met elkaar kunnen communiceren.

In de “Lex Salica” ofwel de “Salische Wet”, een wetboek uit de zesde eeuw is het Latijn doorspekt met het oudst bekende Nederlands in korte uitspraken en zinnetjes.
In de “Lex Salica” ofwel de “Salische Wet”, een wetboek uit de zesde eeuw is het Latijn doorspekt met het oudst bekende Nederlands in korte uitspraken en zinnetjes.
De verschillen tussen ‘dan’ en ‘als’ en tussen ‘hen’ en ‘hun’ zijn trouwens kunstmatige verschillen die door “schoolmeesters” in de grammaticaboekjes zijn opgenomen, omdat ze dachten dat die verschillen bestonden of vonden dat die moesten bestaan, bijvoorbeeld op basis van de verschillen bij deze vormen in het Latijn. Geen wonder dus dat de gewone taalgebruiker er zo’n moeite mee heeft. ‘Hun hebben’ is weer een ander verhaal; deze vorm is niet iets van de afgelopen jaren, zoals vaak wordt gedacht, maar bestaat al minstens honderd jaar. Deze constructie is onderdeel van een veel bredere tendens in de taal, waarover verderop meer.

Steeds een beetje anders
De opvattingen over de toekomst van het Nederlands zijn dus heel divers. Van der Horst denkt dat over 500 jaar het Nederlands niet meer bestaat. “Ik durf gerust te voorspellen dat we tegen dan niet meer over aparte talen spreken, niet over het Nederlands maar ook niet over het Engels, Duits, Deens, Spaans of Hongaars, want dat onderscheid naar aparte talen zal al in de komende vijftig of maximaal honderd jaar helemaal wegvallen.” Volgens hem is er tegen die tijd sprake van een continuüm van taal dat naar mate je je verplaatst over de aarde, steeds een beetje anders is.

Waar iedereen het wel over eens is, is dat het Nederlands er over 500 jaar heel anders zal uitzien. Voordat we de verschillende toekomstvisies nader onder de loep nemen, is het interessant om een kijkje in het verleden van het Nederlands te nemen. Als we de kenmerkende ontwikkelingen van de voorgaande eeuwen kennen en begrijpen, is het ook eenvoudiger om de ontwikkelingslijn naar de toekomst door te trekken. Zie het eerste kader voor deze blik over de schouder met historisch taalkundige Michiel de Vaan van de Universiteit Leiden en de Université de Lausanne.

Ontwikkeling van het Nederlands vanaf het jaar 500

In 2011 had het programma “Man over Woord” van de Vlaamse zender Canvas een onderwerp over het Oudnederlands met De Vaan (het fragment duurt zeven minuten). Daarin vertelt De Vaan over de verschillen van onze taal van nu met de jaren 1500, 1000 en 500. Deze verschillen worden bovendien geïllustreerd aan de hand van een korte dialoog tussen een marktkoopvrouw en een klant. Heel voorspelbaar is dat het Nederlands van 1500 nog goed te volgen is, maar dat het bij het jaar 1000 al heel wat minder is om maar niet te spreken van het jaar 500.

Om ze goed te kunnen vergelijken staan hier de drie dialogen nog eens bij elkaar.

1500
A: Ik hep hier donderdag vaif pont zeuter appele gekocht. Die waren rot.
B: Da kan gebeuren. In haar plaats zeldie een putteken met versjen heuneg kraigen.

1000
A: Dhonresdagho koopoda ik hiar fief punt sweutero appelo. Dhie waron rotane.
B: Soo mach gheskian. Ana dhero stedi skulut ghie hebban pottakien mith ferskien honigo.

500
A: Thunres dagoo ik kaupoodei heer fief pundu swootjeeroo apploo. Thee weirun rutanee.
B: Swa mag gaskehana. Anei theeroo stadai skuluth jie habeena puttakiena mith friskoo hunango.

De belangrijkste verschillen legt De Vaan in de video uit, hier wil ik er enkel op wijzen dat er niet alleen grote verschillen in woordkeuze zijn, maar ook in zinsbouw. Kijk alleen maar naar de constructie ‘heb gekocht’ die in 1000 en 500 heel anders is. De oudere verledentijdsvorm is een speciale vorm van het werkwoord – net als het perfectum in het Latijn – die in 1500 veranderd is in de analytische vorm met een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord.

Het Nederlands van het jaar 2500
Hoewel De Vaan vertelt dat iemand uit onze tijd zich in het Nederland van 1500 nog wel verstaanbaar zou kunnen maken, zie je toch ook grote verschillen met nu. Je mag er dan wel van uitgaan dat de verschillen met het Nederlands van 2500 zeker zo groot zullen zijn. Wat kunnen dat zoal voor verschillen zijn?

In de eerste plaats de woordenschat. Daarover valt misschien wel het minste met zekerheid te zeggen. Soms worden woorden of uitdrukkingen zonder aanwijsbare oorzaak door andere woorden of uitdrukkingen vervangen, zoals ook al te zien is met de vervanging van ‘geschieden’ door ‘gebeuren’ uit het voorbeeld van De Vaan en de vervanging van het hulpwerkwoord ‘mogen’ door ‘kunnen’. Zeker als een taal in contact staat met andere talen, is de kans dat er leenwoorden in komen en dus woorden vervangen worden, nog groter. Het Engels is op dit moment internationaal gezien ongetwijfeld de belangrijkste taal. Het is dus niet verwonderlijk dat we veel woorden lenen uit het Engels. Maar dat kan verschuiven. Zowel De Vaan als de taalkundige en publicist Riemer Reinsma denken dat het Chinees een belangrijkere rol zal gaan spelen. Maar wat als China’s rol over 200 jaar uitgespeeld blijkt te zijn en dat het machtscentrum naar Afrika verschoven is? Dan zou het zomaar kunnen dat het Swahili de belangrijkste leverancier van leenwoorden wordt.

Een mooie huis
Ook de woordvorming en de zinsbouw zullen aanzienlijke veranderingen ondergaan. De Vaan denkt dat als gevolg van de tweetaligheid van de meeste Nederlanders de invloed van het Engels groter zal worden. Denk maar aan een zinnetje als: “Hoe raar is dat!” Een rechtstreekse vertaling van het Engels. Een ander aspect dat verschillende taalgeleerden noemen, is een verschijnsel dat we nu al zien gebeuren en dat veel bekritiseerd wordt, de verandering in de verbuigingsvormen van bijvoeglijke naamwoorden. Een bijvoeglijk naamwoord wordt altijd verbogen: ‘de dure auto’, ‘het snelle paard’ en ‘een brede straat’. Alleen bij een ‘het’-woord als het onbepaald gebruikt wordt, wordt het bijvoeglijk naamwoord niet verbogen: ‘een mooi huis’. Nu al zeggen veel mensen voor wie het Nederlands niet de moedertaal is ‘een mooie huis’. “Dat wordt algemeen”, voorspelt sociolinguïst Jan Stroop van de Universiteit van Amsterdam.

Voornaamwoorden doen aan stuivertje wisselen
Een verschijnsel dat daarmee samenhangt, is het gebruik van het “juiste” betrekkelijk voornaamwoord bij onzijdige woorden. Je hoort nu al veel ‘het meisje die’, maar dat is te verklaren vanuit het fysieke geslacht; een meisje is nu eenmaal niet onzijdig en Nederlanders richten zich meer op het werkelijke geslacht dan op het woordgeslacht. Maar ook hoor je al wel eens ‘een bedrijf die’ in plaats van ‘een bedrijf dat’. Dat zal alleen maar doorzetten volgens Stroop. De kans echter dat het lidwoord ‘het’ helemaal zal verdwijnen ten gunste van ‘de’, acht hij weer veel kleiner: “Maar ja, over 500 jaar?”

Reinsma wordt wat technisch als hij zegt, dat de datiefvorm van persoonlijke voornaamwoorden ook dienst gaat doen als nominatief. Maar hij bedoelt gewoon ‘hun hebben’. Hij voorspelt dat het verder gaat dan alleen ‘hun’ voor ‘zij’, dus ook bij andere voornaamwoorden. Denk bijvoorbeeld aan het Vlaamse ‘daar gaat hem’ en ook aan ‘ons’ in plaats van ‘wij’ in het Afrikaans. Ook het Engels en het Zweeds hebben de neiging de datief voor de nominatief te gebruiken.

De klinkerdriehoek

De klinkers van een taal kunnen in een zogenoemde klinkerdriehoek worden gezet. De driehoek is een schematische weergave van de mond van opzij gezien. De punt onderaan is laag in de mond, waar de ‘aa’-klank wordt gevormd. De punt rechtsboven is achterin de mond, hoog bij de huig. Hier wordt de ‘oe’-klank gemaakt. De punt linksboven is achter de voortanden, waar de ‘ie’-klank gevormd wordt. Voor iedere taal, of dialect, kun je een andere klinkerdriehoek maken, want de verschillen zijn onderling heel groot. Maar er is uiteraard ook een lichamelijke beperking, de ‘aa’ zit altijd helemaal onderin en de ‘oe’ achterin. Dit is een erg schematische klinkerdriehoek van het Nederlands, waarin niet alle klinkers zijn weergegeven.

Klankverschuivingen verlopen altijd volgens een logische route. De klinkers overbruggen bij de verschuiving geen grote afstanden, een ‘aa’ wordt niet opeens een ‘ie’ of een ‘oe’, maar verschuift langzaam naar een naastliggende klinker. Die naastliggende klinker kan dan ook aan het schuiven gaan. Bijvoorbeeld een ‘aa’ wordt ‘e’ en de ‘oe’ wordt ‘uu’, een ‘oo’ wordt ‘ou’ en de ‘ou’ wordt ‘au’. Aan de hand van de klinkerdriehoek kun je dus zien welke klankverschuivingen mogelijk zijn en welke niet.
klinkerdriehoek

Klankverschuivingen
Het laatste onderwerp waarover voorspellingen gedaan kunnen worden, is de uitspraak. In de marktscène zagen we al het verschil in het perfectum van ‘kopen’ in de jaren 500 en 1000: ‘kaupoodei’ en ‘koopoda’. De oorspronkelijke ‘au’-klank in dit woord is een ‘oo’ geworden. Het grappige is dat we in het Poldernederlands – de naam die Stroop in de jaren negentig heeft bedacht voor de taal van hoger opgeleide jonge vrouwen – weer een terugkeer zien naar die ‘au’. Het Poldernederlands is niet alleen de taal van hoger opgeleide jonge vrouwen meer, maar algemener geworden onder hoger opgeleiden. Stroop: “De taalkundige William Labov heeft aangetoond dat klankveranderingen volgens een universeel patroon verlopen. Eerst verlaagt de tweeklank ‘ou’ in woorden als ‘bout’ en verschuift richting ‘au’. Vervolgens schuift de ‘oo’ van ‘boot’ geleidelijk richting ‘ou’.” Zie ook het kader.

Medeklinkers
De meeste klankveranderingen vinden doorgaans plaats bij de klinkers. Zo denkt De Vaan ook dat de ‘sjwa’ meer en meer zal worden ingeslikt. De ‘sjwa’ is de onbeklemtoonde ‘u’-klank, zoals in ‘de’. De Vaan: “Dat is typisch een geval waar alleen de schrijftaal op den duur de lettergrepen tegen wegval kan bewaren. Misschien is dus een heel belangrijke vraag: blijft het Nederlands de eerst geleerde schrijftaal van iedereen? Zo ja, dan zal het verval langzaam gaan.”

Medeklinkers zijn veel honkvaster dan klinkers. Een medeklinker kan misschien stemloos worden of juist stemhebbend: dus een ‘p’ wordt dan een ‘b’ of omgekeerd, en een ‘s’ een ‘z’ en een ‘f’ een ‘v’ enzovoort. Een medeklinker die wel wat flexibeler is, is de ‘r’. Daarvan bestaan er in het Nederlands verschillende vormen, de brouw-r die gevormd wordt bij de huig, de tongpunt-r en de Gooise-r. Die laatste is aan een ware opmars bezig en die zou over 500 jaar wel eens de overheersende vorm kunnen zijn. Of niet natuurlijk…

Koffiedik kijken
De toekomst voorspellen blijft koffiedik kijken. Dat geldt zeker ook voor de voorspelling over hoe het Nederlands er over 500 jaar uit zal zien. Toch kun je op grond van de wetenschappelijke kennis over de taal wel iets zinnigs zeggen over de (on)mogelijkheden van de veranderingen. Of zoals Reinsma – die eerder de visies van de schrijvers George Orwell en Anthony Burgess over de toekomst van het Engels heeft ontzenuwd – het uitdrukt: “We zullen altijd de klinkerdriehoek behouden, omdat anders de communicatie te lastig zou worden. De visies van Orwell en Burgess zijn op principieel-linguïstische gronden goed te weerleggen. Burgess beweerde nota bene dat er maar één klinker zou overblijven.”

Dit artikel is geschreven door Steven Hagers. Hij is Japanoloog en heeft een eigen tekstbureau en uitgeverij. Schrijven over wetenschap is zijn passie. Bezoek ook zijn website en blog.

Bronmateriaal

Interview met Van der Horst, documentaire (zie kader 1) en eigen research.

Fout gevonden?

Voor jou geselecteerd