Het brein van een superoma (of -opa) is radicaal anders

oud-persoon

Sommige 80+’ers zijn nog net zo ad rem als een gemiddelde vijftiger. Nieuw onderzoek wijst uit dat de hersenen van deze superopa’s en -oma’s er totaal anders uit zien. De hersenen van sommige tachtigers lijken op hersenen van vijftigers.

De zogenoemde ‘Super Agers’ werden voor het eerst ontdekt in 2007 door wetenschappers van de Northwestern Universiteit. Een internationaal team van wetenschappers hebben de hersenen van superouderen onderzocht en hebben drie grote verschillen gevonden in vergelijking met hersenen van normale senioren. Zij berichtten hierover in het wetenschappelijke journaal Journal of Neuroscience.

De onderzoekers vergeleken de hersenen van 31 superouderen met de breinen van 21 doorsnee ouderen.

#1 Een forse praecingularis
Ten eerste is de praecingularis (cortex cingularis anterior) van superouderen veel dikker dan bij normale ouderen. Daarnaast is dit gebied ook veel groter bij superouderen dan in de hersenen van vijftigers. Het hersengebied heeft indirect invloed op het geheugen.

Wist je dat…

…de grootste atlas van de hersenen uit 7.400 kaarten bestaat? Iedere kaart laat een flinterdun plakje zien.

#2 Minder neurofibrillaire knopen
Verder heeft een superoudere 87 procent minder neurofibrillaire knopen dan een normale oudere. Neurofibrillaire knopen zijn onoplosbare ineengestrengelde vezels die in de hersencellen te vinden zijn. Ze bestaan voornamelijk uit het tau-eiwit en zijn een marker voor Alzheimer.

#3 Von Economo-neuronen
Ten derde hebben superouderen drie tot vijf keer zoveel von Economo-neuronen in de praecingularis. “Deze neuronen spelen een grote rol in het snel overbrengen van relevante informatie met betrekking tot sociale interacties”, vertelt studieleider Changiz Geula. Dit betekent dat superouderen sociaal zeer intelligent zijn. Ook apen, dolfijnen, olifanten en walvissen hebben von Economo-neuronen in hun hersenen.

Radicaal anders
Kortom, het brein van een superoudere is radicaal anders dan het brein van een normale oudere. De grote vraag is nu: hoe ontstaat dat verschil? Is het puur genetisch? Vervolgonderzoek moet dit gaan uitwijzen.

Bronmateriaal

Fout gevonden?

Voor jou geselecteerd