In naam van God: religie en geweld in de moderne tijd

Holy Scripture

Kunnen religie en geweld met elkaar in verband worden gebracht in de tijd waarin we nu leven? Zijn conflicten puur religieus van aard of eerder politiek?

In deel 1 van de serie ‘In naam van God’ bespraken we de geschiedenis van religie en geweld aan de hand van het boek van Karen Armstrong: ‘In naam van God’. We hebben kunnen lezen dat religie en politiek vroeger niet te scheiden waren en nauw met elkaar verbonden waren, dat de mensheid ‘drie’ breinen heeft met tegengestelde functies en dat alles er op wijst dat grootschalig georganiseerd geweld vanaf het allereerste begin niet in verband stond met religie maar met georganiseerde diefstal ten tijde van de agrarische revolutie. In dit tweede en tevens laatste deel gaan we in op de modernisering van het westen en de gevolgen daarvan op religie en geweld. Hebben terrorisme en geloof iets met elkaar te maken en is de ene religie gewelddadiger dan de ander? Maar ook of terroristische organisaties politiek of religieus van aard zijn. Deze vragen beantwoordt Scientias door middel van het boek en een deskundige op dit gebied: Dr. Pieter Nanninga, universitair docent Midden-Oostenstudies en jihadisme onderzoeker aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Dr. Pieter Nanninga - Rijksuniversiteit Groningen
Dr. Pieter Nanninga – Rijksuniversiteit Groningen

De natiestaat
Voordat de natiestaat werd uitgevonden dacht men op een religieuze manier over politiek. Zoals genoemd in het eerste artikel moet er tijdens een gevecht, afstand gecreëerd worden tussen de één en de vijand. Volgens Armstrong was het dus logisch om die afstand te scheppen met behulp van religie; in rituelen en mythen werd de vijand afgeschilderd als een monster van het kwaad die de kosmische en de politieke orde bedreigde. Tijdens de vroege modernisering, toen er veel sociale onrust bestond, benoemden christenen de joden kindermoordenaars, moslims een kwaadaardig en verachtelijk ras en de katharen een kankergezwel in het lichaam van het christendom. Armstrong is van mening dat deze haat religieus gemotiveerd is maar toch ook voornamelijk een reactie op vernieuwingen. Eigenlijk gaven de christenen joden de schuld omdat zij bang waren voor de opkomende geldeconomie en gaven pausen de katharen de schuld voor hun eigen onvermogen om volgens het evangelie te leven. Wanneer het westen steeds meer moderniseert en kerk en staat gescheiden worden, betekent dit niet het einde van dit soort haat; het wordt alleen anders ‘verpakt’. Hiermee bedoelt Armstrong ‘wetenschappelijk racisme’. Een voorbeeld daarvan is onder andere de genocide op de Armeniërs en Arameeërs en de vernietigingskampen van Hitler. Wie vroeger in de middeleeuwen ketter was is nu een etnische of culturele minderheid. Agressie tegen religieuze minderheden binnen een natiestaat is volgens Armstrong voor een groot deel het gevolg van het vroegere imperialisme van het westen.

In sommige gevallen remt religie geweld af

Religie is niet altijd agressief. Neem een voorbeeld aan Indiase ritualisten in de negende eeuw voor Christus; zij ontdeden destijds de liturgie van alle geweld en creëerden een ideaal genaamd ‘ahimsa’ dat geweldloosheid betekent. Een ander voorbeeld is de periode na de Bar Kochba-oorlog; rabbijnen kwamen toen tot een herinterpretatie van de geschriften waardoor de Joden maar liefst 1000 jaar lang van iedere vorm van politieke agressie afzagen.

De opsplitsing van de derde wereld
De periode dat het westen een groot gedeelte van de derde wereld heeft gekoloniseerd is volgens Armstrong één van de belangrijkste oorzaken van het huidige geweld. Wanneer de kolonisator haar westerse ideeën opdringt aan een volk dat kerk en staat nog niet heeft gescheiden, is dit vragen om problemen.
Een gulden regel van profeten en psalmisten luidt: “de samenleving is gedoemd wanneer mensen anderen niet behandelen zoals zij zelf behandeld willen worden en geen ‘zorg voor iedereen’ ontwikkelen”. Armstrong: “Als de koloniale machten zich in hun koloniën aan deze regel hadden gehouden, zouden we nu niet zoveel politieke problemen hebben”. Ook Nanninga is het hier mee eens: “De kolonisatie en de door het westen gecreëerde staten met grenzen dwars door bevolkingsgroepen heen is een voorbeeld”. Wat ook problemen gaf, was het verdelen van de macht bij onafhankelijkheid van een land. Het westen gaf de macht aan pré-koloniale heersende klassen, die niet tot moderniseren in staat waren. Deze heersers werden vaak afgezet in staatsgrepen waardoor hervormingsgezinde legerofficieren de macht kregen. Armstrong: “Zij gingen over tot een snelle en oppervlakkige modernisering met veel geweld. Deze seculariserende heersers terroriseerden hun onderdanen door vertrouwde instellingen op te heffen, waardoor de wereld voor de burger onherkenbaar werd. Te midden van de moderne gebouwen, instellingen en straten in westerse stijl voelden mensen zich niet thuis in hun eigen land. Het effect van deze verandering is wel vergeleken met zien hoe een geliefde vriend voor je ogen langzaam misvormd raakt door een dodelijke ziekte”.

“Als de koloniale machten zich in hun koloniën aan deze regel hadden gehouden, zouden we nu niet zoveel politieke problemen hebben.”

Secularisme
Een tweede oorzaak is te vinden in het secularisme. In het westen is dit een deel van onze identiteit en heeft het wellicht een positieve uitwerking gehad. Maar dat was vroeger, toen het secularisme net opkwam heel anders. Het heeft volgens Armstrong wel degelijk schade toegebracht aan religie en indirect ook onze samenleving. “In bijna elke regio waar een seculiere regering is gevestigd, heeft zich als protest ook een religieuze tegencultuur ontwikkeld”. Deze tegenbeweging wordt tegenwoordig vaak omschreven als fundamentalistisch. Armstrong is van mening dat zulke groepen geen gevaar vormen: “Slechts een klein deel van de fundamentalisten begaat terreurdaden; de meesten proberen gewoon een vroom leven te leiden in een wereld die steeds vijandiger tegenover geloof lijkt te worden, en vrijwel allemaal beginnen ze na wat als een aanslag op hen door de gevestigde seculiere, liberale orde wordt ervaren.” Het ontstaan van fundamentalistische bewegingen gaat volgens een standaard patroon. De desbetreffende groep trekt zich eerst terug uit de ‘gewone’ samenleving om zo hun ideale leven te leiden. In een later stadium gaan sommigen van deze groep over tot een tegenaanval. Charles Hodge, een theoloog uit de 19de eeuw deed ooit de uitspraak: “Religie moet voor haar leven vechten tegen een grote klasse van wetenschappelijke mensen”. Maar fundamentalisme ontstaat volgens Armstrong ook door de verschrikking en het geweld van de moderne oorlogvoering. Een voorbeeld hiervan is het Amerikaanse protestantse fundamentalisme, dat gewoonlijk geen gebruik maakt van geweld maar wel een reactie was op geweld: namelijk het trauma van de moderne oorlogvoering en het psychologische geweld van de agressieve minachting van de seculiere gevestigde orde. Armstrong: “Beide kunnen een religieuze traditie vervormen op een wijze die voelbaar is tot ver buiten de gemeenschap van de gelovigen.”

Al-Quida: een politieke of religieuze organisatie?

In haar boek beschrijft Armstrong dat Al-Qaeda meer een politieke dan religieuze organisatie is. Nanninga is het daar echter niet mee eens. Volgens hem kan je niet zeggen dat het óf een politieke óf een religieuze organisatie is. “Dit onderscheid is niet zo makkelijk te maken als Armstrong het voorstelt. Al-Qaeda ziet het zelf als een religieus conflict. Het doet een beroep op islamitische tradities, bijvoorbeeld over het beledigen van de profeet in het geval van de aanslagen op Charlie Hebdo. Al-Qaeda heeft ook wel doelen die je als politiek zou kunnen omschrijven, bijvoorbeeld dat de Amerikanen moeten vertrekken uit Saoedi-Arabië. Maar zelfs dat verwoorden ze vaak in religieuze termen, bijvoorbeeld door de profeet Mohammed aan te halen die gezegd zou hebben dat alle ongelovigen van het Arabisch Schiereiland moeten worden verdreven. Kortom, ik denk dat het niet erg vruchtbaar is al-Qaeda te omschrijven als of politiek, of religieus, maar vind het interessanter te kijken hoe al-Qaeda een beroep doet op de islam (welke tradities ze gebruiken, hoe ze die (her)interpreteren) in de specifieke situatie waarin ze zich bevinden.”

Moslimfundamentalisme: gewelddadig?
Volgens Armstrong is het moslimfundamentalisme vaak, maar niet altijd, uitgelopen op fysieke agressie. Dit komt volgens de auteur omdat moslims op ‘hardhandige’ wijze hebben kennisgemaakt met de moderniteit.
De islam heeft namelijk altijd gefunctioneerd als het organiserende principe van de samenleving; iets wat tijdens de kolonisatie door het westen werd ontwricht. Een voorbeeld hiervan is het Ottomaanse Rijk; voor de onafhankelijkheid deelden Frankrijk en Groot-Brittannië het land op in natiestaten naar westers model en vestigden daar mandaten en protectoraten. Omdat in de moslimwereld nooit een traditie van nationalisme had bestaan, werkte dit zeer ontwrichtend. Waar in het westen moderniteit twee zegeningen had geboden, politieke onafhankelijkheid en technische vernieuwing, kwam het in het Midden-Oosten in de vorm van koloniale onderdrukking en was er weinig ruimte voor vernieuwing, omdat het westen al zo ver vooruit was dat de moslims het alleen maar konden navolgen. “Een proces dat in Europa eeuwen had geduurd, moest in enkele tientallen jaren worden bewerkstelligd. Zelfs wanneer een zekere mate van modernisering werd bereikt, wisten de Europese koloniale grootmachten die wel weer op de kop te drukken.” Een voorbeeld van dit laatste is het opzetten van de katoenindustrie in Egypte door Muhammed Ali. Lord Cromer, de eerste consul-generaal van Egypte, riep de productie echter een halt toe omdat het de belangen van het Britse Rijk zou schaden. Volgens Armstrong ontwikkelt religieus extremisme zich vaak in een symbiotische relatie met een agressief secularisme. Ook Nanninga is het eens dat het westen wel degelijk een aandeel heeft in de conflicten in het Midden-Oosten: vóór het huidige conflict in Syrië en Irak is bijvoorbeeld de inval in Irak in 2003 en de nasleep daarvan cruciaal geweest: dit heeft gezorgd voor veel frustratie en woede bij soennieten tegenover het Westen, maar ook tegenover het sjiitische regime in Bagdad dat aan de macht kwam nadat Saddam Hoessein was afgezet. Veel mensen in het Midden-Oosten zijn bovendien erg kritisch op de Westerse Midden-Oostenpolitiek, die vaak als hypocriet omschreven wordt. Zo predikt het Westen onder andere democratie en mensenrechten, maar steunt het ondertussen dictators in het Midden-Oosten”.

Lord Cromer, de eerste consul-generaal van Egypte. Bron: Wikimedia Commons
Lord Cromer, de eerste consul-generaal van Egypte. Bron: Wikimedia Commons

Islam, terrorisme en de sharia: een verband?
Volgens Nanninga veroorzaakt religie geen terrorisme. Maar het is volgens hem tevens te makkelijk om te zeggen dat religie niets met terrorisme te maken heeft. Dat geldt volgens hem voor de islam, maar evengoed voor jodendom, christendom of boeddhisme. “Religie bepaalt niet wat mensen doen, maar het zijn mensen die in een specifieke situatie invulling geven aan religie. Een concreet voorbeeld: het conflict in Syrië en Irak heeft erg veel oorzaken, zoals onderdrukking van soennieten in beide landen, de Amerikaanse inval in Irak en de nasleep daarvan. Deze oorzaken zijn lang niet allemaal religieus, sterker nog: ik denk dat andere oorzaken belangrijker zijn. Toch zien sommige mensen het conflict inmiddels als een religieus conflict, bijvoorbeeld als een conflict tussen moslims en het ongelovige Westen, of tussen soennieten en sjiieten. Door religieuze verhalen en concepten te gebruiken kunnen zij de situatie begrijpelijk maken en betekenis geven, en kunnen zij zich in deze situatie een houding geven, hun gedrag bepalen. Verhalen over Mohammed en concepten als jihad en kalifaat kunnen hierbij helpen. Op deze manier speelt de islam dus wel degelijk een rol, maar moeten we er wel bij bedenken dat het gaat om de interpretaties van mensen in een specifieke situatie. Een ander misverstand is de sharia volgens Nanninga: “‘Dé sharia bestaat niet. De sharia is geen duidelijk wetboek. Volgens moslims is het de wet zoals God die heeft geopenbaard. Maar die wet moet door gelovigen afgeleid worden uit verschillende bronnen, zoals de Koran en tradities over het leven van de profeet Mohammed. Om te bepalen hoe Gods wet eruit ziet, moeten moslims dus die bronnen interpreteren. En dat doen zij op verschillende manieren, vandaar dat de invulling van de sharia erg uiteenloopt en dit in verschillende landen totaal verschillend wordt toegepast. Het is dus niet zo dat dé sharia tegen mensenrechten is of juist daarvoor, dat dé sharia barbaars is of juist een impuls voor vrede. Het gaat om de interpretatie van gelovigen.”

Martelaarschap

Zowel het jodendom als het christendom en de islam kennen een traditie van martelaars. Echter bestaat er een groot verschil tussen het martelaarschap binnen het christendom en het jodendom en de islam. De eerste twee kennen het passieve martelaarschap; dit houdt in dat mensen vervolgd worden om hun geloof en op de brandstapel belanden. Zij zoeken het martelaarschap niet op. De islam daarentegen kent actief martelaarschap. Bij deze vorm zoekt de desbetreffende persoon dit lot op. Een voorbeeld van iemand die actief martelaarschap pleegt, is een jihadist. Zo vinden jihadisten dat zij als enige opkomen voor de lijdende moslims, waar dan ook. Een jihadist identificeert zich dan ook niet met het land waar hij of zij woont maar met de islamitische gemeenschap wereldwijd.

Armstrong is van mening dat religieus geweld deel uitmaakt van onze moderne wereld. “We hebben een wereld gecreëerd waarin iedereen met iedereen verbonden is. Onze perceptie heeft echter geen gelijke tred gehouden met de realiteit van onze situatie, waardoor wij in de eerste wereld nog steeds de neiging hebben onszelf in een speciale bevoorrechte categorie te plaatsen. Maar juist door ons beleid is er een wijdverbreide sfeer van woede en frustratie ontstaan. Wij in het westen dragen een zekere verantwoordelijkheid voor het leed in de moslimwereld dat Bin Laden kon uitbuiten”. We hebben volgens haar dan wel niet meer te maken met de onderdrukkende onrechtvaardigheid van het agrarische rijk zoals beschreven in het eerste deel maar er heerst nog steeds een situatie van ongelijkheid en oneerlijke machtsverdeling. De benadeelden zijn volgens Armstrong echter geen hulpeloze boeren meer, zoals vroeger, maar mensen die in staat zijn om terug te vechten. De oplossing is volgens haar om een methode te vinden om te doen wat religie eeuwenlang heeft gedaan; namelijk een mondiaal saamhorigheidsgevoel opbouwen, een gevoel van eerbied en gelijkmoedigheid en de verantwoordelijkheid nemen voor het leed dat we in de wereld zien. “We zijn allemaal, zowel religieuzen als seculieren, verantwoordelijk voor de huidige toestand van de wereld”. Nanninga vindt het vooral belangrijk dat we blijven kijken naar hoe gelovigen in hun specifieke situatie invulling geven aan de islam. “De islam bepaalt niet het gedrag van mensen, maar mensen geven de islam vorm in een specifieke historische, politieke, culturele context. Dingen als de Koran en sharia bepalen niet wat moslims nu doen, maar het zijn moslims die de Koran en sharia interpreteren en gebruiken in een specifieke situatie.”

Bronmateriaal

"In naam van God" - geschreven door Karen Armstrong
Interview met Dr. Pieter Nanninga, universitair docent Midden-Oostenstudies en jihadisme onderzoeker aan de Rijksuniversiteit Groningen
De foto bovenaan dit artikel is gemaakt door Brian Tan (cc via Flickr.com).

Fout gevonden?

Voor jou geselecteerd