Religie in de Oudheid: geloofden mensen echt in hun goden?

Religie is van alle tijden. Maar hoe zit dat met ongeloof of kritiek op religie?

Beelden waren er alom, maar hoe wijdverbreid was het geloof in de Oudheid eigenlijk? Inger Kuin, onderzoeker en docent aan de Rijksuniversiteit Groningen bij Oude Geschiedenis en auteur van het boek ‘Leven met de goden. Religie in de Oudheid‘ weet er alles van en schreef voor Geschiedenis Magazine een artikel waarin ze drie misverstanden – waaronder dat van louter gelovige Romeinen en Grieken – voorgoed de wereld uit helpt.

Zeus: de oppergod van de Grieken. Ook hij werd heel menselijk afgebeeld. Afbeelding: Marcus Cyron (via Wikimedia Commons).
Misverstand 1: Griekse godenbeelden zijn spierwit
De christelijke God is een man met een baard op een wolk. Althans, dit is een beeld dat veel mensen in hun hoofd hebben dankzij kunstenaars als Michelangelo die God op deze wijze iconisch vormgaf met zijn Schepping van de Mens in de Sixtijnse Kapel in het Vaticaan. Ook in de Oudheid was de antropomorfe god de norm. Zo blijkt uit afbeeldingen van de goden in antieke literatuur en in kunst, maar ook uit overgeleverde beschrijvingen van dromen en van (vermeende) ontmoetingen met de goden, dat de Grieken en Romeinen zich hun goden over het algemeen voorstelden als personen met menselijke lichamen (zie afbeelding hiernaast). Hun beeltenis speelde een belangrijke rol in de godenverering en vormde het middelpunt van de tempel. In Athene werd bijvoorbeeld ieder jaar tijdens het Panathenaeia-festival een mantel (peplos), geweven door de voornaamste vrouwen van de stad en aangeboden aan het beeld van Athena Polias in de Erechtheion-tempel op de Acropolis.

Hout
Wij kennen vooral de marmeren beelden, maar de vroege godenbeelden waren van hout. Deze xoanon bootsten soms het antropomorfe lichaam van de god na, maar soms ook helemaal niet. Door de eeuwen heen werden de beelden steeds naturalistischer en werd hout als materiaal vervangen door marmer, brons, ivoor en zelfs goud. En ze werden beschilderd; hoogtepunt van deze ontwikkeling zijn de kleurrijke, levensechte godsbeelden van de beroemde beeldhouwer Pheidias uit de 5de eeuw v.Chr. Op de meeste plaatsen bleven de oude, houten beelden in gebruik naast deze nieuwe vorm van sculptuur. En hoewel de beelden steeds mooier en duurder werden om de goden zo groot mogelijke eer te bewijzen, dachten mensen niet per se dat kostbare beelden goddelijker waren. Pausanias, reiziger en schrijver uit de 2de eeuw n.Chr., zegt zelfs dat het tegenovergestelde het geval was: de houten beelden werden als goddelijker beschouwd juist omdát ze zo oud waren. Zo werd in Athene tijdens het Panathenaeia-festival de peplos niet aangeboden aan het extravagante Athena-beeld van Pheidias in het Parthenon, maar aan de oudere, houten Athena Polias.

Kleur
Archeologen doen al decennialang onderzoek naar het kleurgebruik in antieke sculptuur, zowel in kleding als huidskleur. Zij baseren zich op spaarzame verfresten en antieke beschrijvingen van beelden. Ook dankzij het gebruik van uv-licht kan er steeds meer gereconstrueerd worden (zie filmpje hieronder).

Toch associëren de meesten van ons het oude Griekenland met de oogverblindend witte naakten en reliëfs in de musea. Op deze exemplaren is echter de verf weggesleten. Hoe stevig het idee verankerd is dat de antieke kunst wit is, merkte de Amerikaanse oud-historica Sarah Bond toen ze in het voorjaar van 2017 in diverse online-publicaties schreef over kleurgebruik in de Oudheid en er voor pleitte hier in tentoonstellingen, films en onderwijsprogramma’s meer aandacht aan te besteden. Het kwam haar op doodsbedreigingen te staan uit rechts-extremistische hoek, van mensen die koste wat het kost willen vasthouden aan het achterhaalde idee dat de klassieke voorouders wit waren; de witheid van de bewaard gebleven beelden heeft dit gevoed. De werkelijkheid is dat het gebied rond de Middellandse Zee in de Oudheid werd bevolkt door mensen met een scala aan huidskleuren en vele verschillende etnische achtergronden. Ook los van deze discussie zijn de felgekleurde reconstructies zeker even wennen, omdat we zo lang alleen naar geïdealiseerde spierwitte (goden)lichamen hebben gekeken.

“We vinden al heel vroeg óók kritiek op de goden en op religieuze gebruiken”

Misverstand 2: Iedereen geloofde
Beelden waren er alom, maar hoe wijdverbreid was het geloof in de Oudheid eigenlijk? Het was in zekere zin onontkoombaar: het ritme van het dagelijks leven werd bepaald door een uitpuilende kalender van religieuze festivals en rituelen. Het landschap werd in belangrijke mate gevormd door heiligdommen en tempels en bepaalde priesterschappen konden gunstig zijn voor een politieke carrière. Desondanks vinden we al heel vroeg óók kritiek op de goden en op religieuze gebruiken. (Vermeende) afvalligheid kon tot vervolging leiden, vooral in combinatie met andere beschuldigingen, maar veel vaker bleef kritiek onbestraft.

Xenophanes
De eerste religie-criticus in de Oudheid over wie we iets weten is Xenophanes van Colophon (6de eeuw v.Chr.). Zijn twijfel is een reactie op de antropomorfe weergave van de goden in de antieke poëzie die van grote invloed was op de religieuze praktijk: het dierenoffer, bijvoorbeeld, ‘begon’ volgens veel mensen met Prometheus die Zeus tijdens een godenmaaltijd botten verborgen in vet voorzette, een verhaal uit Hesiodus. Xenophanes was zeker geen atheïst, maar hij verwijt Homerus en Hesiodus dat ze de goden afbeelden terwijl ze ‘stelen, vreemdgaan en elkaar misleiden’ en hij beredeneert dat deze zondige goden niet echt de godheid weergaven, maar naar het model van mensen waren gemodelleerd: ‘Als koeien, paarden of leeuwen handen hadden en met die handen konden tekenen en afbeeldingen konden maken, dan zouden paarden goden tekenen in de vorm van paarden, koeien in de vorm van koeien, en ze zouden de goden dezelfde lichamen geven als die van henzelf.’ Elders zegt hij dat volgens de Ethiopiërs de goden platte neuzen hebben en een donkere huid, maar volgens de Thrakiërs blauwe ogen en rood haar: zij zijn ook gemodelleerd naar hun ‘makers’.

Anaxagoras op een schilderij uit de zeventiende eeuw, gemaakt door de Italiaanse schilder Giovanni Battista Langetti. Afbeelding: via Wikimedia Commons.

Anaxagoras en Democritus
Een eeuw na Xenophanes kwamen natuurfilosofen als Anaxagoras en Democritus op. Beiden zagen de kosmos als opgebouwd uit materie, volgens Anaxagoras gestuurd door geest (nous), volgens Democritus door toeval (tyche). In een dergelijk wereldbeeld zijn de goden strikt genomen niet ‘nodig’, maar geen van de twee ging zo ver om hun bestaan te ontkennen. Anaxagoras kwam toch in de problemen en werd op zeker moment uit Athene verbannen, naar verluidt op grond van zijn gebrek aan respect voor de goden.

Socrates krijgt de gifbeker aangereikt: hij kreeg de doodstraf, omdat hij de goden niet vereerde. Een schilderij van Jacques-Louis David, uit 1787. Afbeelding: via Wikimedia Commons.

Epicurus en Socrates
Volgens de 4de-eeuwse filosoof Epicurus, een tijdgenoot van Socrates, bestonden de goden wel, maar bemoeiden ze zich in geen enkel opzicht met het menselijk bestaan. Dit maakte godenverering overbodig. De Epicureërs werden hierom in de Oudheid als atheïsten gezien, terwijl ze dat strikt genomen niet waren. Socrates zelf kreeg in het beroemde proces tegen hem in 399 v.Chr. onder meer het verwijt dat hij de goden van de stad niet vereerde; dezelfde aanklacht dus als tegen Anaxagoras en een beschuldiging die Socrates’ volgelingen Plato en Xenophon keer op keer ontkenden. Socrates werd niettemin ter dood veroordeeld, maar dit was een opzienbarende uitzondering: religieuze processen waren zeldzaam.

Misverstand 3: Bijgeloof en magie waren alomtegenwoordig
Generaals die niet aan een gevecht deelnemen vanwege een onheilspellende droom… De Romeinse senaat die zieners inschakelt om de vlucht van vogels of de ingewanden van offerdieren te lezen… Vloektabletten die worden ingezet om geliefden aan je te binden of tegenstanders in een rechtszaak uit te schakelen… Meer dan genoeg aanwijzingen dat de oude Grieken en Romeinen hopeloos in de greep waren van bijgeloof en magie, zou je zeggen. Maar zo simpel is het niet. De Latijnse term superstitio wordt in het Nederlands vaak als ‘bijgeloof’ vertaald. Het super in superstitio betekent echter ‘meer dan’ of ‘bovenuit’; het gaat hierbij dus niet om een verkeerd type religieuze activiteit maar om overmatige, overdreven uitingen. Er was geen objectieve scheidslijn tussen ‘gewone’ religieuze activiteiten enerzijds en magie en bijgeloof anderzijds. Rituelen bevonden zich op een spectrum van ‘zeer magisch’ en daarom onacceptabel tot ‘zeer gewoon’ en daarom volledig geaccepteerd; context en individuele opvattingen bepaalden in welke categorie specifieke praktijken thuishoorden. Toch hing er nogal wat van af waar de scheidslijn werd getrokken: beschuldigingen van magie konden serieuze gevolgen hebben, tot executie aan toe.

Apuleuis, zoals afgebeeld op een plafond uit de oudheid. Afbeelding: via Wikimedia Commons.

Zie het geval van de schrijver Apuleius (2de eeuw). Hij trouwde in Oea, het huidige Tripolis in Libië, met een rijke weduwe. De erfgenamen van haar eerste echtgenoot klaagden hem aan vanwege het beoefenen van magie (crimen magiae) waarmee hij de weduwe behekst zou hebben, waarschijnlijk omdat ze het fortuin in de familie wilden houden. Deze informatie is afkomstig uit Apuleius’ verdedigingsrede (Apologia). We weten niet zeker of dit proces echt heeft plaatsgevonden, maar de tekst laat wel goed zien wat er zoal als grond voor een aanklacht kon worden gebruikt. Zo blijkt uit de Apologia dat de aanklacht onder meer aanvoert dat Apuleius een vriend op diens verzoek een recept voor tandpasta heeft gestuurd, een spiegel heeft, een mysterieus houten object aanbidt in zijn huis, behalve de weduwe ook een jongen heeft behekst met toverspreuken en vissen heeft gekocht en ontleed. De beschuldigingen klinken absurd, maar de Apologia maakt toch begrijpelijk dat Apuleius verdacht werd van magie. Hij zegt, ten eerste, dat hij zich in een groot aantal verschillende mysteriecultussen heeft laten inwijden. Verder geeft hij toe dat in zekere zin veel van de beschuldigingen waar zijn. Ja, hij heeft een spiegel. Ja, hij heeft veel vissen gekocht om te ontleden. En, ja, hij heeft een houten beeld in zijn huis en hij wil niet zeggen welke god het is. Apuleius verdedigt zich vervolgens door slimme retoriek en door de beschuldigingen van hun kracht te ontdoen. Welke trouwe dienaar van de goden heeft er geen bescheiden houten cultusbeeld in zijn huis? Zijn spiegel gebruikt hij gewoon als spiegel en voor het bezwijken van zowel de jongen als zijn vrouw wijst Apuleius medische oorzaken aan. En die belangstelling voor vissen? Die zijn om te eten, om te bestuderen en (misschien) om medicinale drankjes van te maken. Uit deze en andere bronnen wordt duidelijk hoe klein de verschillen konden zijn tussen ‘gewone’, geaccepteerde handelingen en verdachte activiteiten. Inwijding in een mysteriecultus en een helend drankje maken uit visolie vallen in de eerste categorie, maar deelname aan heel veel mysteriecultussen, een houten godsbeeld dat niemand herkent of het maken van een toverdrankje van visingewanden vielen al snel in de tweede categorie. Of Apuleius de zaak gewonnen heeft weten we niet zeker, maar op basis van zijn sluwe argumenten wordt vermoed van wel.

Dit artikel is afkomstig uit Geschiedenis Magazine. Smaakt het naar meer?
De geschiedenis herschrijft zichzelf voortdurend: lafaards blijken helden, overwinningen veranderen in nederlagen, eeuwenoude raadsels worden opgelost of brengen nóg meer raadsels voort. Wil jij de geschiedenis écht ontdekken? Dan kies je voor Geschiedenis Magazine. In ieder nummer lees je talloze meeslepende, rijk geïllustreerde verhalen, geschreven door experts die alles weten over hun onderwerp én er goed over kunnen vertellen. Profiteer nu van de introductieaanbieding.

Bronmateriaal

Afbeelding bovenaan dit artikel: rygrech / Pixabay

Fout gevonden?

Voor jou geselecteerd