Het zelfbewustzijn van de Cro-magnonmens

De Cro-magnonmensen leefden tienduizenden jaren geleden en leken in veel opzichten sterk op ons moderne mensen. Maar was hun manier van denken en zelfbewustzijn ook vergelijkbaar met dat van ons?

Circa 100.000 jaar geleden begon de verspreiding van de Cro-magnonmensen, afkomstig uit Afrika, over Azië en Europa. Uit archeologische vondsten en uit DNA-onderzoek is gebleken dat deze Cro-magnonmensen, genoemd naar de Franse vindplaats Cro-magnon, te beschouwen zijn als onze directe voorouders. Zij kenden grafrituelen en waren bedreven in handwerk en kunst. Dit laatste blijkt wel zeer duidelijk uit de prachtige, 20.000 tot 30.000 jaar oude grotschilderingen die wij aantreffen in onder meer Zuid-Frankrijk (Lascaux) en Noord-Spanje (Altamira). In anatomisch opzicht week de Cro-magnonmens niet of nauwelijks af van de hedendaagse mens. De schedel biedt een geheel moderne aanblik en het gebied aan de bovenkant van de oogkassen vormt nooit een richel, zoals bij de Neanderthaler. Ook met betrekking tot de ligging van het tongbeen en het strottenhoofd, welke belangrijk zijn voor het spraakvermogen, was de Cro-magnonmens geheel en al vergelijkbaar met de hedendaagse mens. Wil dit nu zeggen dat deze Cro-magnonmens ook in zijn wijze van denken, zijn vermogen tot reflexiviteit en zelfbewustzijn al het stadium moet hebben bereikt waarin de moderne mens nu verkeert?

De schedel van een cro-magnonmens. Afbeelding: 120 (via Wikimedia Commons).
De schedel van een cro-magnonmens. Afbeelding: 120 (via Wikimedia Commons).
De hersenen van de Cro-Magnonmens
Naar de exacte fysieke kenmerken van de Cro-magnon hersenen kunnen we slechts gissen. De eiwitrijke hersenen van mens en dier vormen een zeer zachte substantie en verliezen dus als eerste het gevecht met de tand des tijds. In bodemvondsten vinden wij slechts de hardere schedeldelen terug, waaruit overigens wel de omvang van de hersenen is af te leiden en ook de aanwezigheid van bepaalde hersendelen, zoals de voor de moderne mens kenmerkende neocortex. De omvang van een lichaamsdeel zegt echter lang niet alles. Iemand met grote handen hoeft niet per se ook ‘handig’ te zijn, zoals we allemaal wel weten. Wat de hersenen betreft, hebben we te maken met het meest ingewikkelde deel van ons lichaam. Hier werken miljarden hersencellen via allerlei verbindingen met elkaar samen. Een groot deel van die verbindingen is tijdens de geboorte van een mensenkind al genetisch verankerd. Een chimpansee-jong zal, hoe getraind ook, nooit de intellectuele prestaties van een mens kunnen benaderen. Echter tijdens het leven van een mens kunnen hersenverbindingen worden versterkt en nieuwe verbindingen worden gevormd. Ook zijn wij mensen daarbij nog in het bezit van een uitermate flexibel epigenetisch systeem, waarbij bepaalde genen tijdens het leven kunnen worden ingeschakeld of uitgeschakeld, bijvoorbeeld door training of door het wijzigen van levensomstandigheden. In tegenstelling tot dieren hebben mensen hierdoor een bijzonder gevarieerd leervermogen.

“Ongetwijfeld moet de Cro-magnonmens al in een vroeg stadium over een ontwikkeld spraakvermogen en dus een efficiënt communicatiemiddel hebben beschikt”

Nu terug naar de Cro-magnonmens. We mogen aannemen dat de grotere herseninhoud en de ontwikkeling van de neocortex al direct een bepaald voorbeeld boden aan de Cro-magnonmens. Grotere hersenen maken meer verbindingen mogelijk tussen hersencellen en tussen hersendelen onderling. Ook bieden die extra verbindingen een betere grondslag voor extra geheugenopslag en voor een effectieve communicatie met soortgenoten. Maar dit wil nog helemaal niet zeggen dat het hersensysteem van de vroege Cro-magnonmens ook identiek was aan dat van de huidige mens. In de evolutie van dier en mens is meermalen gebleken dat bepaalde anatomische aanpassingen allereerst in het kader van ‘survival of the fittest’ tot stand komen, maar dat vervolgens pas na verloop van zekere tijd zich allerlei nuttige ‘bijverschijnselen’ beginnen te ontwikkelen. De aapachtigen begonnen rechtop te lopen, hoogstwaarschijnlijk omdat dit aan hen voordeel bood bij het dragen van voedsel en ook bij het signaleren van tegenstanders. Vervolgens ontdekte Homo erectus na verloop van tijd dat hij met zijn vrijgekomen handen ook nog andere nuttige dingen kon doen, zoals het werpen van projectielen en het maken van werktuigen.

Cro-magnonmensen aan het werk in een grot. Afbeelding: Charles Robert Knight.
Cro-magnonmensen aan het werk in een grot. Afbeelding: Charles Robert Knight.

Het denken in tijd en ruimte
Ongetwijfeld heeft de Cro-magnonmens al in een vroeg stadium over een ontwikkeld spraakvermogen en dus een efficiënt communicatiemiddel beschikt. Anders is niet te verklaren hoe hij in zo’n snel tempo grote delen van Azië en Europa kon bevolken. Een adequate onderlinge informatie-uitwisseling is onontbeerlijk voor het steeds weer verkennen van nieuwe gebieden en voor het in veelvoud vervaardigen van geavanceerde wapens, zoals de slingerspeer. Een geheel ander punt is het vermogen om in tijd en ruimte te denken. Antropologen, die studies maakten van primitieve volken, zoals de Australische aboriginals die in afgelegen gebieden woonden, was het al opgevallen dat deze oermensen geen gevoel voor tijd lijken te hebben. Wat in het verleden gebeurd is, houdt hen niet bezig. Ook zijn zij niet te motiveren om maatregelen te nemen voor de dag van morgen. Weliswaar bereiden zij zich wel voor op een seizoen van schaarste, maar dat geschiedt dan geheel op basis van ingesleten tradities. En dat lijkt dan veel meer op het instinctmatige gedrag van dieren dan op het berekenende, planmatige gedrag van de moderne mens. Met betrekking tot ruimtelijke oriëntatie lijkt voor hen alleen de richting te tellen waarheen men zich kan begeven, bijvoorbeeld naar de zon toe of van de zon af. En verder is voor hen de aardse ruimte het gemeenschappelijke bezit van ieder levend wezen.

Hoe vaak kijken wij westerlingen niet op de klok? Heel anders is dat bij andere volken, zoals de Australische aboriginals in afgelegen gebieden. Zij lijken geen gevoel voor tijd te hebben.
Hoe vaak kijken wij westerlingen niet op de klok? Heel anders is dat bij andere volken, zoals de Australische aboriginals in afgelegen gebieden. Zij lijken geen gevoel voor tijd te hebben.

Het denken in meerdere dimensies is een verworvenheid van het in de evolutie ontwikkelde complexe hersenstelsel. Voor de meeste dieren geldt het platte vlak om hen heen als de enige werkelijkheid. Mensen leven in een ‘universum’ van tenminste drie dimensies door het toegevoegde besef van hoog en laag. Daarnaast is er nog een vierde dimensie van tijd en ruimte, waarvan we moeten vaststellen dat het hanteren hiervan ook bij de huidige mens nog volop in ontwikkeling is. Mensen die goed met abstracties kunnen werken, zoals Albert Einstein, zijn hier ongetwijfeld verder in dan de doorsnee medeburgers. Er is alle reden om aan te nemen dat bij de vroege Cro-magnonmensen het vermogen om te denken in de tijd/ruimte dimensie nog zeer primitief was. Ook al hadden deze mensen voldoende hersenmassa, de juiste hersencircuits waren nog niet gevormd. Wellicht geven de eerder genoemde grotschilderingen in Frankrijk en Spanje hiervan een goede indicatie. Om te beginnen is het repertoire van de geproduceerde schilderingen maar heel beperkt, zoals bij een jong kind in onze tijd. Het zijn hoofdzakelijk dierfiguren, met een zeker overwicht voor dieren die opvallend zijn of gevaarlijk. Zeer opvallend is dat er ook geen aandacht is voor mensen en hun bezittingen, zoals ook de vertrouwde directe omgeving door een kind als vanzelfsprekend wordt ervaren en geen extra aandacht nodig heeft. Slechts bij wijze van uitzondering treffen we in de grot van Lascaux eenmaal een jager aan. De jager, de mens, is hier een eenvoudig poppetje, met een wat klunzige rechthoek als lichaam en stakerige armen.

Eén van de vele tekeningen in de grotten van Lascaux.
Eén van de vele tekeningen in de grotten van Lascaux.

Opgemerkt moet worden dat men de Cro-magnonmensen van 30.000 jaar geleden niet zomaar kan vergelijken met hun soortgenoten van 100.000 jaar geleden en zeker niet met de in het stenen tijdperk levende natuurvolken, waarvan het bestaan pas de vorige eeuw is ontdekt. Zo beschikten zowel de aboriginals als de papoea’s al over een zeer uitgebreide en verfijnde woordenschat en maakten zij gebruik van getekende symbolen.

Het menselijke denken is na de ingebruikname van geschreven cijfers en letters aan het einde van de prehistorie pas echt in een stroomversnelling gekomen.
Het menselijke denken is na de ingebruikname van geschreven cijfers en letters aan het einde van de prehistorie pas echt in een stroomversnelling gekomen.
Het reflexieve vermogen
Voor het denken in tijd en ruimte is het gebruik maken van abstracte symbolen belangrijk. Immers daardoor kunnen beelden en voorstellingen worden vergeleken en verbanden zichtbaar gemaakt. Een eerste stap is het gebruik van gesproken woorden, waartoe de Cro-magnonmens ongetwijfeld in staat was. Woorden als ‘voedsel’, ‘wapen’, ‘mens’ bieden een goede basis voor steeds verdere uitbreiding van de woordenschat en bezinning op de inhoud van die woorden. Maar dat is een proces dat door de millennia heen veel tijd moet hebben gekost. Het gebruik maken van abstracties kan niet los gezien worden van de ontwikkeling van het reflexieve vermogen en daarmee van het zelfbewustzijn. Alles wijst erop dat de vroege Cro-magnonmensen met hun gebrekkig abstractievermogen nog niet in staat waren zichzelf geheel los van hun omgeving te zien als apart individu, zoals moderne mensen dat doen. Ons zelfbewustzijn wordt gevoed door onze identiteit als individueel persoon en die identiteit is afhankelijk van de herinneringen, die wij tijdens ons leven opslaan. Maar die herinneringen worden alleen in ons geheugen opgeslagen als deze kunnen worden gecategoriseerd in beelden met bijbehorende woordsignaleringen. Bijvoorbeeld denkend aan een vroegere aanval door een leeuw, moet in ons geheugen zowel de term ‘aanval’ als de term ‘leeuw’ worden verhelderd, maar tevens de relatie met het begrip ‘eigen lichaam’. Vanzelfsprekend is het menselijke denken na de ingebruikname van geschreven cijfers en letters aan het einde van de prehistorie pas echt in een stroomversnelling gekomen. Maar de evolutie staat niet stil. De uitvinding van de boekdrukkunst luidde een nieuwe fase in, doordat beelden, woorden en betekenissen sneller werden gedeeld, hetgeen veel heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van het zelfbewustzijn van steeds meer mensen. En zo is onlangs door onderzoekers nog vastgesteld dat de jongste generatie Japanners, die veelvuldig met computer en internet omgaan, een beduidend groter abstractievermogen hebben dan hun grootouders. We mogen aannemen dat deze jongeren zelfbewuster in het leven zullen staan dan hun wat slaafse voorouders.

“Het bewustzijn van de Cro-magnonmens moet hebben geleken op dat van een jong kind bij wie de hersencircuits nog niet zijn volgroeid”

Diepere gevoelens
Maar nu terugkomend op de Cro-magnonmens, moeten we concluderen dat zijn zelfbewustzijn in het geheel niet te vergelijken is met dat van de hedendaagse mens. Ook al beschikte hij over een krachtig lichaam met scherpe zintuigen, dat hem in staat stelde in barre omstandigheden te overleven, zijn bewustzijn moet hebben geleken op dat van een jong kind bij wie de hersencircuits nog niet zijn volgroeid. Wel kende hij diepere gevoelens en ook bewondering, zoals uit de grafrituelen en grotschilderingen blijkt. Door sommige schrijvers wordt wel gesuggereerd dat één en ander een religieuze betekenis zou hebben. Daaraan moet toch wel ernstig worden getwijfeld. Het hebben van een godsdienst veronderstelt het kunnen nadenken over een toekomstig leven na de dood. De aanname van een opperwezen veronderstelt gedachten over de oorsprong van het leven en over een buitenaardse dimensie. Het is onwaarschijnlijk dat de Cro-magnonmens daartoe in staat was, zoals hiervoor al betoogd. Grafrituelen hebben ook een praktisch nut: het voorkomen dat wilde dieren op de lijken afkomen. Het geven van geschenken bij een begrafenis is goed te begrijpen als een uiting van respect, zolang het lichaam van de overledene nog herkenbaar aanwezig is. Dat alles hoeft niet met religie te maken te hebben.
Maar waarom werden dan toch die exuberante grotschilderingen in prachtige kleuren gemaakt? Dat moet in die tijd bepaald geen gemakkelijk werkstuk zijn geweest. Er is maar één antwoord dat voor de hand ligt: de maker van de schilderingen had een sterke behoefte indruk te maken op anderen en met name op het andere geslacht. De Picasso’s en van Gogh’s avant la lettre waren ongetwijfeld niet de sterkste jagers van de clan, maar toch wilden zij maar al te graag deelnemen aan het tijdrovende spel van de seksuele selectie. We zouden het tegenwoordig op meer verbloemende wijze liever geldingsdrang willen noemen of competitiedrift. Het komt voort uit dezelfde onbedwingbare aandrift om zich te uiten waardoor ook de mannetjespauw, de medicijnman, de hogepriester en de sportkampioen tot opvallende daden in staat zijn.

Harry Ansems (1945) studeerde Nederlands recht en rechtsfilosofie aan de Universiteit van Tilburg en werkte als docent rechten aan de Fontys Hogescholen. Zijn grote passie is het integraal bestuderen van de evolutiewetenschap inclusief alle daarbij behorende onderdelen zoals biologie, technologie, psychologie en ethiek. Hij schrijft met enige regelmaat in het kwartaalmagazine Gammadelta van de Stichting Teilhard de Chardin over evolutie en over transhumanisme. Van zijn hand verschenen twee boeken: Kosmopolis, De denkende planeet (Wat de evolutie ons vertelt over de toekomst van de maatschappij en van de mens) en De transhumane mens (Over een evolutionaire sprong voorwaarts).

Bronmateriaal

Bering, Jesse, The God instinct: the psychology of souls, destiny and the meaning of life
Chomsky, Noam, Reflexions on language
Delluc, Brigitte et Gilles, Discovering périgord prehistory
Marlo Morgan, Australië op blote voeten
Miller, Geoffrey, De parende geest
Westendorp, Gerard, De spraakmakers

Fout gevonden?

Voor jou geselecteerd