Op weg naar de sterren: dieren als pioniers van de ruimtevaart

Joeri Gagarin vloog als eerste mens in de ruimte een rondje om onze planeet. Maar de eerste astronaut was hij niet: apen, honden en andere dieren gingen hem voor en legden aan boord van testvluchten de basis voor de bemande ruimtevaart.

Yuri Gagarin. Afbeelding: SAS Scandinavian Airlines (via Wikimedia Commons).

Toen de Russische Gagarin op 12 april 1961 in de Vostok 1 gelanceerd werd, had de ruimtevaart in enkele jaren letterlijk een enorme vlucht genomen. Het was de tijd van de Koude Oorlog, en de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie waren verwikkeld in een heuse wapen- en ruimtewedloop. Nieuwe ontwikkelingen op het gebied van ruimtereizen volgden elkaar in rap tempo op. Voor het eerst werden er biologische testvluchten naar de ruimte uitgevoerd. Vooral apen en honden moesten het ontgelden. Maar waarom werden deze dieren gebruikt? Wat betekende dit voor de ruimtevaart? En hoe zit dat nu?

Overlevingskansen in een raket
In de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde Nazi-Duitsland de ‘V-2’, de eerste ballistische raket. Na de oorlog kwam een voorraad van deze raketten – samen met de bijbehorende kennis en techniek – in handen van de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Met het oog op militaire activiteiten en ruimtereizen begonnen wetenschappers in beide landen met raketexperimenten. Het ging hierbij vooral om status en macht: behaalde successen konden worden ingezet als propagandamiddel om de superioriteit van het land te laten zien. Een mens de ruimte insturen zou een wetenschappelijke doorbraak betekenen én veel prestige opleveren. Het was een lang gekoesterde wens die met de beschikking over raketten wel eens uit zou kunnen komen. Alleen was het nog maar de vraag wat een raketlancering en een ruimtevlucht voor effect zouden hebben op het menselijk lichaam. De ruimtereiziger zou worden blootgesteld aan hoge snelheden, warmte, kou, extreem lawaai, gewichtloosheid en kosmische straling – en dat allemaal in een kleine capsule. Kon een mens dat wel overleven?

Een fruitvliegje: één van de pioniers in de ruimtevaart. Afbeelding:
nuzree / Pixabay.
Fruitvliegen als eerste ruimtereizigers
De wetenschappers besloten daarop dat de inzet van proefdieren een goede methode zou vormen om te onderzoeken of en hoe een mens een ruimtereis zou kunnen doorstaan. Eerder waren er al diverse medische successen geboekt door middel van experimenten op honden, konijnen en muizen. Het leek de onderzoekers daarom niet meer dan logisch om ook nu het gebruik van levende dieren voor te stellen in hun experimenten. Niet alleen omdat dieren werden gezien als een minder grote opoffering dan mensen, maar ook omdat de raketten het gewicht van een dier veel makkelijker konden dragen. De Amerikanen voerden in 1947 de eerste ‘bemande’ testvlucht naar de ruimte uit. Ze begonnen klein: aan boord van de V-2 zaten fruitvliegjes. De vliegen keerden met behulp van parachutes weer veilig terug op aarde en schreven geschiedenis als de eerste levende wezens die ooit in de ruimte waren geweest.

De Amerikaanse Albert-aapjes
Vervolgens begonnen de Amerikaanse wetenschappers met ‘Project Albert’, een onderzoek dat bestond uit een reeks suborbitale ruimtevluchten, waarvoor resusaapjes werden getraind als ‘piloten’. De onderzoekers kozen voor apen omdat deze fysiek het meest op mensen leken. Resusaapjes zijn bovendien intelligent en volgzaam en zouden volgens de Amerikanen daarom goed in staat zijn om complexe taken uit te voeren.

“Door zijn benauwde positie was Albert I waarschijnlijk al overleden voordat hij de lucht in ging”

Albert I
Het eerste aapje, Albert I geheten, werd een paar uur voor zijn lancering verdoofd, volgens de onderzoekers om “onnodig lijden te voorkomen”. Hoewel hij het kleinste beschikbare aapje was, werd hij met moeite in de krappe capsule in de neuskegel van de raket geplaatst. Op 11 juni 1948 werd de raket met Albert I afgevuurd. De vlucht werd geen succes. Door zijn benauwde positie was Albert waarschijnlijk al overleden voordat hij de lucht in ging. Daarnaast had zowel de opnameapparatuur als het parachutesysteem niet gewerkt, waardoor de vlucht geen gegevens opleverde en de capsule hevig vervormd in de woestijn belandde.

Albert II
De teleurgestelde wetenschappers waren vastbesloten om het beter te doen bij de volgende test. Een jaar na Albert I, op 14 juni 1949, werd Albert II gelanceerd. De ademhaling en hartslag van het aapje konden bij deze vlucht zonder problemen worden gemeten. De raket haalde een hoogte van meer dan 60 mijl (ongeveer 97 kilometer), waarmee Albert II – in tegenstelling tot zijn voorganger – officieel in de ruimte was geweest. Het aapje ging daarmee de boeken in als de eerste levende primaat die met een raket de ruimte had bereikt. Hij leek zijn vlucht in goede conditie te hebben doorstaan, tot het moment dat ook hij in de woestijn neerstortte door gebrekkige parachutes.

Nog meer Alberts
Er volgden nog vier Albert-vluchten. Door technische mankementen crashten ook de raketten van Albert III, IV en V. Op 20 september 1951 werd de zesde en laatste Albert gelanceerd. Het aapje, deze keer vergezeld door elf muizen, landde na zijn ruimteavontuur weer veilig op aarde. Maar het lukte de onderzoekers vervolgens niet om snel genoeg op de landingsplek te komen, waardoor de capsule lange tijd verhit werd in de brandende zon. Albert VI en twee van de muizen overleden later alsnog door een combinatie van landingsshock en hitte-uitputting. Het hield de Amerikanen echter niet tegen. Ondanks de mislukte pogingen om de aapjes levend terug te krijgen, hadden de meeste Albert-vluchten waardevolle data opgeleverd. Daarmee zette de VS haar bemande vluchten voort.

Laika op een Hongaarse postzegel. Afbeelding: via Wikimedia Commons.
De honden van Rusland
Aan de andere kant van de wereld zaten ze intussen ook niet stil. Sovjet-wetenschappers maakten eveneens plannen voor door dieren bemande vluchten en bestudeerden vertaalde artikelen over de Amerikaanse Albert-aapjes. In tegenstelling tot hun rivaal vonden de Russen dat apen niet goed te trainen waren voor experimenten. Kleinere dieren – zoals ratten en muizen – waren ook geen optie, omdat het te lastig was om meetapparatuur aan hen vast te maken. In december 1950 besloten de Russen daarom om honden te gebruiken. Honden waren, zo dachten ze, minder prikkelbaar dan apen en leken op mensen in hun emotionele en lichamelijke reacties. Door eerdere onderzoeken waren deze dieren voor de Russen bovendien bekend terrein. Omdat honden uniek waren in hun persoonlijkheid, zouden er twee honden per raketvlucht worden ingezet. Op die manier konden hun reacties met elkaar worden vergeleken.

Selectie
Een hond werd echter niet zomaar toegelaten tot het trainingsprogramma. Hier ging een grondig selectieproces aan vooraf. Het dier moest in een kleine capsule passen, bestand zijn tegen zware omstandigheden en in een krappe ruimte bij weinig licht kunnen worden gefilmd. Daarom werd er gezocht naar honden in de leeftijd van 18 maanden tot zes jaar oud, met een gewicht tussen de 5 en 7 kilo en met een lichtgekleurde vacht. Ook werd er alleen naar teefjes gezocht, omdat de urine van vrouwtjeshonden in een raket beter kon worden opgevangen. De grootste groep kandidaten werd van de straten in Moskou geplukt. Straathonden waren gewend aan honger en kou en dat zou hen in de ruimte goed van pas komen. Op 22 juli 1951 werd het eerste duo, genaamd Tsygan en Dezik, gelanceerd. Ze werden de eerste honden die een suborbitale ruimtevlucht hadden gemaakt en de eerste dieren die een ruimtevlucht hadden overleefd. Na hen zouden er nog vele vluchten volgen. Jammer genoeg sloeg voor Dezik een week later het noodlot toe toen zij, samen met hond Lisa, opnieuw op ruimteavontuur ging. Door problemen met de parachute stortte de capsule neer. Na dit ongeluk nam één van de wetenschappers Tsygan mee naar huis. Haar wachtte een rustiger leven als huisdier.

Doorbraak in de ruimtevaart
De gevolgen van deze eerste biologische vluchten voor de bemande ruimtevaart waren groot. De dieren hadden onomstotelijk bewezen dat levende wezens de ontberingen van een ruimtereis konden doorstaan. Ze hadden aangetoond welke apparatuur nodig was om een vlucht zo veilig mogelijk uit te voeren. Daarmee maakten ze de weg vrij voor menselijke astronauten.

Chimpansee Ham vlak voor zijn lancering. Afbeelding: NASA (via Wikimedia Commons).
Ham
Het bleef desondanks niet bij fruitvliegen, de Albert-aapjes en Tsygan en Dezik die de ruimte ingingen. In de jaren die volgden werden er nog veel meer proefdieren ingezet om de lichamelijke effecten van ruimtereizen te onderzoeken. Eén van de bekendste is wel Sovjet-hond Laika, het eerste levende wezen dat in 1957 in een baan om de aarde werd gebracht. Ze overleefde de reis niet, simpelweg omdat de techniek nog niet bestond om haar weer terug te brengen. De Amerikaanse chimpansee Ham werd in 1961 het eerste dier dat tijdens een vlucht opdrachten uitvoerde. Hij groeide uit tot ruimteheld en leefde na zijn reis nog 20 jaar in Amerikaanse dierentuinen. In 1968 vlogen Russische schildpadden als eerste aardbewoners rond de maan. Ook zij overleefden hun avontuur.

Proefdieren
Langzaamaan veranderde het gebruik van dieren in ruimtevaartonderzoek. Hoewel de mens nu zelf de ruimte in kon, veroorzaakten straling en gewichtloosheid bij een langere ruimtevlucht veranderingen in het menselijk lichaam die de gezondheid van astronauten en het succes van toekomstige missies in gevaar konden brengen. Opnieuw werden er dieren ingezet om deze effecten te onderzoeken. Dieren waren niet langer pionierende ruimtereizigers, maar proefdieren in een laboratorium. Voor de ruimtevaart gingen dieren op die manier een kleinere, maar niet minder belangrijke rol spelen.

“Zonder de dieren zouden Amerika en Rusland in de begindagen van de ruimtevaart veel mensenlevens hebben verloren”

Kritiek
De inzet van proefdieren in ruimteonderzoek leverde van het begin af aan veel protest op. Zo werden door dieren bemande testvluchten in de VS tussen 1952 en 1957 stopgezet, vanwege de vele klachten die binnenkwamen van dierenliefhebbers en -organisaties over de hele wereld. Sommige mensen waren zelfs bereid om de plaats van de proefdieren in te nemen. Ze werden vriendelijk bedankt. In reactie op kritiek wezen wetenschappers op het grotere belang van hun onderzoek. Ze benadrukten dat proefdieren humaan werden behandeld, goed werden verzorgd en dat de dieren geen onnodig leed werd aangedaan. “Zonder het gebruik van dieren waren wetenschappers nooit zo veel te weten zijn gekomen als nu,” schrijft NASA op haar website. “Zonder de dieren zouden Amerika en Rusland in de begindagen van de ruimtevaart veel mensenlevens hebben verloren. De dieren hebben hun land een dienst bewezen die geen mens kon of zou hebben geleverd. Zij gaven hun leven en hun diensten in naam van technologische vooruitgang en maakten de weg vrij voor de mens in de ruimte,” aldus de ruimtevaartorganisatie. Maar is dat wel zo? Feit blijft dat de dieren zichzelf niet ‘gaven’ – ze hadden gewoon geen keus. Dierenorganisaties hekelen dan ook de manier waarop dieren werden misbruikt. PETA noemt de eerste ‘bemande’ testvluchten “de donkere dagen van de eerste ruimteverkenningen, waarin honden en primaten mishandeld werden en veelal op vreselijke wijze stierven, als onderdeel van experimentele missies.”

Ook spinnen vertoefden enkele jaren geleden een tijdje in de ruimte. Uit het experiment bleek onder meer dat ze ook bij beperkte zwaartekracht prima in staat zijn om een web te maken. Afbeelding: NASA.

Onderzoek anno nu
Toch lijken er, mede als gevolg van kritiek, door de jaren heen wel wat veranderingen te zijn aangebracht op het gebied van dierenrechten sinds de beginjaren van de ruimtevaart. NASA ontwikkelde bijvoorbeeld bepaalde codes voor de zorg en het gebruik van dieren in onderzoek. Hoewel Rusland in 2008 bekendmaakte makaken in te willen zetten voor een bemande missie naar Mars in 2017, zijn de meeste ruimtevaartorganisaties gestopt met het gebruik van primaten.

Desondanks lijkt de geschiedenis van dieren in de ruimte nog lang niet compleet. Tot op de dag van vandaag worden dieren ingezet in ruimteonderzoek. Zo worden fruitvliegjes zeventig jaar na hun eerste ruimtevlucht nog altijd gebruikt als onderdeel van NASA’s ruimtebiologie. Samen met bijvoorbeeld knaagdieren ontwaren ze aan boord van ruimtestation ISS de gevaren van een langer verblijf tussen de sterren.

Marloes Zandbergen (1991) studeerde Culturele Antropologie en Journalistiek aan Universiteit Leiden en is altijd nieuwsgierig naar mensen, verhalen en achtergronden. Ze verdiept zich graag in interessante onderwerpen waarmee ze haar eigen kijk op de wereld, en wellicht ook die van anderen, kan verbreden.

Bronmateriaal

NASA
ESA
PETA Nederland
Burgess, C., & Dubbs, C. (2007). Animals in Space. From Research Rockets to the Space Shuttle. Springer.
Campbell, M. R. (2009). Classics in space medicine. Aviation, Space, and Environmental Medicine.
Galliott, J. (2016). Commercial Space Exploration: Ethics, Policy and Governance. Routledge
Afbeelding bovenaan dit artikel: NASA / Marshall Space Flight Center (via Wikimedia Commons)

Fout gevonden?

Voor jou geselecteerd